201409496/1/A2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 oktober 2014 in zaak nr. 14/2189 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 23 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008, 2009 en 2010 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 26 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2014 heeft de rechtbank het door
[appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 10 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 26 februari 2014 herzien voor zover het de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 betreft, het door [appellante] gemaakte bezwaar in zoverre gegrond verklaard en het voorschot herzien naar € 17.484,00.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.E.I.K. Jaminon, advocaat te Heerlen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
2008 en 2009
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir, zoals deze luidde ten tijde van belang, verstrekt een belanghebbende desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de besluiten van 23 november 2012, gehandhaafd bij besluit van 26 februari 2014, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2008 en 2009 daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor kinderopvang en daarom geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij geen recht heeft op kinderopvangtoeslag in 2008 en 2009, omdat zij niet alle kosten voor kinderopvang zou hebben voldaan. Daarbij is voor 2008 van belang dat het voorschot kinderopvangtoeslag hoger was dan het totale bedrag aan kosten, waarbij het niet is vereist dat daarnaast een eigen bijdrage is betaald. Voorts was zij werkzaam bij [gastouderbureau], het gastouderbureau dat de opvang van haar kinderen verzorgde, en zijn delen van haar salaris verrekend met de door haar te betalen kosten aan [gastouderbureau], aldus [appellante].
[appellante] heeft ter zitting, onder verwijzing naar haar nader stuk van 9 juni 2015, nog naar voren gebracht dat [gastouderbureau] heeft aangegeven dat de jaaropgaven zullen worden herzien door het aantal uren kinderopvang gedeeltelijk te verminderen tot het bedrag dat daadwerkelijk van de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen. Reden hiervoor is dat ten onrechte uren zijn gefactureerd waarop ouders of gastouders op vakantie waren, aldus [appellante].
3.1. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich in zijn verweerschrift terecht op het standpunt dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 september 2014, in zaak nr. 201308898/1/A2 uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
3.2. Over 2008 heeft [appellante] volgens de door haar overgelegde jaaropgave € 21.960,00 aan kosten voor kinderopvang gemaakt. In 2008 heeft zij geen bedrag aan kinderopvangtoeslag ontvangen, wegens een verrekening van de aan haar toegekende voorschotten met nog openstaande vorderingen van de Belastingdienst/Toeslagen. [appellante] diende derhalve aan te tonen dat zij € 21.960,00 aan kosten voor kinderopvang daadwerkelijk heeft voldaan.
[appellante] heeft niet weersproken dat uit de door haar overgelegde bankafschriften van [gastouderbureau] blijkt dat in 2008 een bedrag van € 14.901,58 door het gastouderbureau aan de gastouder is betaald. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich terecht op het standpunt dat uit deze afschriften, waaruit overigens ook niet valt af te leiden dat de betalingen zien op de door de gastouder ten behoeve van de kinderen van [appellante] verrichte opvang, niet kan worden afgeleid dat zij betalingen heeft verricht en kosten voor opvang van haar kinderen heeft gehad.
Voorts stelt de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt dat [appellante] niet heeft aangetoond dat delen van haar salaris zijn verrekend met de kosten die zij aan [gastouderbureau] diende te voldoen. In een geval als het thans voorliggende, waarbij wordt gesteld dat verrekening heeft plaatsgevonden, dienen de afspraken daaromtrent vooraf op schrift te zijn gesteld (vergelijk de uitspraak van 14 januari 2015, in zaak nr. 201400258/1/A2). Reeds omdat hieraan niet is voldaan, heeft [appellante] niet aangetoond dat verrekening heeft plaatsgevonden. Dat zij, zoals zij ter zitting bij de Afdeling heeft gesteld, op freelance basis werkte, en dat de facturen die zij aan [gastouderbureau] stuurde niet zijn voldaan in verband met de verrekening, is ook overigens niet gebleken. De omstandigheid dat dit de gebruikelijke werkwijze van [gastouderbureau] zou zijn, komt voor rekening en risico van [appellante]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in dat verband ter zitting bij de Afdeling terecht opgemerkt dat ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir, de bewijslast bij de aanvrager ligt.
De rechtbank is voor 2008 derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat [appellante] niet heeft aangetoond kosten te hebben gemaakt voor kinderopvang in dat jaar en dat zij daarom over 2008 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag.
3.3. Over 2009 heeft [appellante] volgens de door haar overgelegde jaaropgaven € 26.352,00 aan kosten voor kinderopvang gemaakt. Zij heeft in 2009 € 25.321,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen, die rechtstreeks op de rekening van het gastouderbureau zijn gestort.
[appellante] diende derhalve aan te tonen dat zij € 1.031,00 aan kosten voor kinderopvang daadwerkelijk heeft voldaan. Nu de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat de door [appellante] gestelde verrekening met haar salaris niet is gebleken, omdat ook voor 2009 daaromtrent geen afspraken vooraf op papier zijn gezet, heeft de rechtbank ook voor 2009 terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat [appellante] niet heeft aangetoond kosten te hebben gemaakt voor kinderopvang in dat jaar en dat zij daarom over 2009 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag.
3.4. Ten slotte kan de door [appellante] in hoger beroep overgelegde verklaring van de houder van [gastouderbureau] dat de op de jaaropgaven vermelde bedragen onjuist zijn, omdat bij die berekeningen de kosten voor uren die niet zijn afgenomen vanwege vakantie van [appellante] of de gastouder ten onrechte zijn meegenomen, en dat de jaaropgaven worden herzien door het aantal uren kinderopvang te verminderen tot het bedrag dat [gastouderbureau] daadwerkelijk van de Belastingdienst/Toeslagen heeft ontvangen, [appellante] evenmin baten. Daargelaten dat [appellante] geen herziene jaaropgaven heeft overgelegd, is het achteraf aanpassen van een jaaropgave door de kosten van kinderopvang niet te baseren op de gedurende het toeslagjaar in rekening gebrachte kosten, maar op de hoogte van het voorschot, in strijd met artikel 7, eerste lid, van de Wko.
3.5. Het betoog faalt.
2010
4. Bij besluit van 10 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 26 februari 2014 herzien voor zover het de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 betreft. De dienst is daarbij geheel aan de bezwaren van [appellante] tegemoet gekomen. Ter zitting bij de Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegezegd de bij [appellante] in verband met de procedure in hoger beroep opgekomen proceskosten te vergoeden. [appellante] heeft daarop haar hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2010, ingetrokken.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015
480-729.