ECLI:NL:RVS:2015:2582

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
201502098/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: Verantwoordelijkheid van de gebruiker van een perceel

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 augustus 2015 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 6 januari 2015 spoedeisende bestuursdwang toegepast omdat de appellant in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden. De appellant had een huisvuilzak naast een defecte ondergrondse restafvalcontainer (ORAC) geplaatst, wat in strijd was met de regels van de Afvalstoffenverordening. Het college had de appellant een deel van de kosten van de bestuursdwang (€ 126,00) opgelegd.

De appellant stelde dat de ORAC defect was en dat de gemeente verantwoordelijk was voor het onderhoud. Hij betoogde dat hij zijn huisvuilzak niet onjuist had aangeboden. De Raad van State oordeelde echter dat de appellant, ongeacht de staat van de ORAC, verantwoordelijk was voor het correct aanbieden van zijn huisvuil. De wetgeving vereist dat bij defecte inzamelvoorzieningen het huisvuil op een andere manier moet worden aangeboden of terug naar huis moet worden genomen. De Raad van State concludeerde dat het college terecht had gehandeld door de appellant als overtreder van de Afvalstoffenverordening aan te merken en dat de kosten van de bestuursdwang redelijk waren.

Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van burgers om zich aan de afvalinzamelingsregels te houden, ongeacht de omstandigheden van de inzamelvoorzieningen.

Uitspraak

201502098/1/A4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2015 heeft het college zijn beslissing om op 6 januari 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 9 maart 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Helm, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 6 januari 2015 ter hoogte van de [locatie] is aangetroffen naast een daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Niet in geschil is dat [appellant] de huisvuilzak naast de ORAC heeft geplaatst.
3. [appellant] voert aan dat de ORAC defect was. Volgens hem dient de gemeente er zorg voor te dragen dat dit niet gebeurt en heeft hij zijn huisvuilzak dan ook niet onjuist aangeboden door deze naast de defecte ORAC te plaatsen.
3.1. Dat de ORAC, naar [appellant] stelt, defect was, ontsloeg hem niet van zijn verantwoordelijkheid om zijn huisvuil in overeenstemming met de daarvoor geldende regels ter inzameling aan te bieden. Door zijn huisvuilzak naast de ORAC te plaatsen, heeft [appellant] in strijd gehandeld met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening. Zoals ook door het college is opgemerkt, moet een huisvuilzak in het geval een ORAC defect is, net als wanneer deze vol is, ter inzameling worden aangeboden in een andere ORAC dan wel weer naar huis worden meegenomen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder van de Afvalstoffenverordening heeft aangemerkt en evenmin voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het verhalen van een gedeelte van de kosten van de toegepaste bestuursdwang.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015
687-462.