201502126/1/A4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2014 heeft het college zijn beslissing om op 2 december 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen, bestaande uit het verwijderen van een verkeerd aangeboden huisvuilzak, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 2 februari 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Helm, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 2 december 2014 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de [locatie] te Den Haag. Niet in geschil is dat de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag ter inzameling is aangeboden. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] deze overtreding heeft begaan, omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met zijn naam en adres.
2. [appellant] betoogt dat hij de overtreding niet heeft begaan. Volgens hem is het feit dat in de huisvuilzak een poststuk met zijn naam en adres is aangetroffen onvoldoende bewijs om hem als overtreder aan te merken. [appellant] stelt dat hij milieubewust is en nooit een huisvuilzak op straat achterlaat, ook niet wanneer de afvalcontainer vol is. Hij wijst erop dat zijn (toenmalige) woning en twee andere woningen in het pand een gezamenlijke brievenbus hebben. Mogelijk is het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk terecht gekomen bij een van de bewoners van de andere woningen en heeft diegene de huisvuilzak naast de container geplaatst, aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 25 maart 2015 in zaak nr. 201408423/1/A4) zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om van deze jurisprudentie terug te komen.
2.2. Uit de rapportage van de Dienst Stadsbeheer van 2 december 2014 blijkt dat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellant]. Gelet hierop kan de huisvuilzak tot hem worden herleid. Met de stelling dat hij milieubewust is en nooit een huisvuilzak op straat achterlaat, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Ook de stelling dat mogelijk een van de bewoners van de andere woningen in het pand de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, is onvoldoende om dat aannemelijk te achten. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015
402-462.