ECLI:NL:RVS:2015:2580

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
201502580/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening door het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 augustus 2015 uitspraak gedaan over een beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 29 januari 2015 besloten om op 26 januari 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden. Het college stelde dat een doos met daarin een defect koffiezetapparaat, die op 26 januari 2015 naast een ondergrondse restafvalcontainer was aangetroffen, door [appellante] was geplaatst, aangezien haar naam en adres op het adreslabel stonden.

[appellante] betwistte echter dat zij de doos had geplaatst en stelde dat zij deze op 25 januari 2015 bij het grofvuil van haar buren had gezet. Zij vermoedde dat iemand anders de doos had meegenomen en deze onjuist ter inzameling had aangeboden. Het college verklaarde het bezwaar van [appellante] ongegrond, waarna zij beroep instelde. Tijdens de zitting op 17 juli 2015 werd het standpunt van het college bevestigd, dat er geen afspraak was gemaakt voor de inzameling van grofvuil op de betreffende data.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat, hoewel [appellante] niet fysiek de overtreding had gepleegd, zij als overtreder kon worden aangemerkt omdat de doos met het koffiezetapparaat in strijd met de Afvalstoffenverordening was aangeboden. De enkele omstandigheid dat zij op afstand van de locatie woonde, was onvoldoende om haar van de overtreding te ontslaan. De Raad van State verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

201502580/1/A4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2015 heeft het college zijn beslissing om op 26 januari 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2015, waar het college, vertegenwoordigd door A.A. de Bruijn, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
Ingevolge het vierde lid kan het college regels stellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.
Ingevolge het zesde lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder l, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) vindt de inzameling van grof huishoudelijk afval, grof tuinafval/takken en grote elektrische en elektronische apparaten op afroep plaats en dient de aanbieder voor deze inzameling op afroep een afspraak te maken met de inzameldienst via de grofvuiltelefoon.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 26 januari 2015 ter hoogte van [locatie A] te Den Haag is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
3. [appellante] betwist dat zij de doos naast de ORAC heeft geplaatst. Zij stelt de aangetroffen doos, met daarin een defect koffiezetapparaat, op 25 januari 2015 bij het grofvuil van haar buren te hebben gezet. Zij vermoedt dat iemand anders de doos heeft meegenomen, in de hoop dat het koffiezetapparaat het nog zou doen, en dat diegene de doos vervolgens onjuist ter inzameling heeft aangeboden. Verder voert zij aan dat zij nooit aan het Sterrenoord komt en bovendien geen enkele reden heeft om haar huisvuil daarheen te brengen, nu elke maandagochtend bij haar voor de deur huisvuil wordt opgehaald.
3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 9 juli 2014 in zaak nr. 201400430/1/A4), is degene die het desbetreffende wettelijk voorschrift schendt in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht; daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
3.2. Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder l, van het Uitvoeringsbesluit dient voor het aanbieden van grofvuil een afspraak gemaakt te worden. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat voor 25 januari 2015 geen afspraak gemaakt kan zijn om grofvuil op te halen, omdat het een zondag betreft en op zondagen geen grofvuil wordt opgehaald. Verder heeft het college ter zitting een stuk overgelegd waaruit blijkt dat geen afspraak is gemaakt om op 26 januari 2015 grofvuil op te halen aan de Laan van Meerdervoort in de buurt van nummer […], waar [appellante] woont. Volgens het college is op die data en locatie ook geen onjuist aangeboden grofvuil aangetroffen.
Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat [appellante], zoals zij stelt, de doos aan de Laan van Meerdervoort bij aldaar aanwezig grofvuil van haar buren heeft geplaatst. Gelet hierop is evenmin aannemelijk geworden dat zij niet degene is geweest die de doos naast de ORAC aan het Sterrenoord heeft gezet. De enkele omstandigheid dat [appellante] op ruime afstand woont van de plek waar de doos is aangetroffen en de stelling dat zij geen reden heeft om de doos op die plaats ter inzameling aan te bieden, zijn daarvoor onvoldoende.
Ook indien van de door haar gestelde gang van zaken zou worden uitgegaan, geldt dat het college haar terecht als overtreder heeft aangemerkt. Vaststaat dat er geen afspraak was gemaakt voor de inzameling van het grofvuil waarbij [appellante], naar zij stelt, de doos met koffiezetapparaat heeft geplaatst. Door de doos met koffiezetapparaat bij dit grofvuil te plaatsen, heeft [appellante] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit ter inzameling aangeboden. Dat de doos vervolgens door een ander is meegenomen en in strijd met de Afvalstoffenverordening aan het Sterrenoord ter inzameling is aangeboden, dient in dat geval aan haar te worden toegerekend.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015
687-462-811.