201502876/1/A4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2014 heeft het college zijn beslissing om op 20 oktober 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 115,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 26 februari 2015 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. B.C. Spee, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak die op 20 oktober 2014 ter hoogte van de [locatie] is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse container. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de vuilniszak in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 heeft aangeboden, omdat daarin twee tot haar herleidbare poststukken zijn aangetroffen.
2. [appellante] betwist dat zij de overtreding heeft begaan. Zij voert aan dat het college met de aangetroffen poststukken niet heeft bewezen dat de vuilniszak van haar afkomstig is. Volgens [appellante] was zij voor haar werk op de Beukelsdijk, heeft zij de poststukken daar in een prullenbak gegooid en heeft een collega de vuilniszak verkeerd aangeboden, zodat sprake is van ‘derelictie’ en zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtreding. [appellante] stelt dat haar werkgever in een e-mail heeft verklaard dat zij niet degene is geweest die de vuilniszak verkeerd heeft aangeboden. Verder voert zij aan dat de aangetroffen vuilniszak een Komo-zak betrof, terwijl zij geen beschikking heeft over Komo-zakken, maar slechts over transparante pedaalemmerzakken.
2.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 25 maart 2015 in zaak nr. 201408423/1/A4), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2. Nu in de vuilniszak twee poststukken met daarop naam- en adresgegevens van [appellante] zijn aangetroffen, is de vuilniszak tot haar herleidbaar. Gelet op hetgeen onder 2.1 is overwogen, betekent dit dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is die de vuilniszak op onjuiste wijze heeft aangeboden.
2.3. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen vuilniszak, zoals zij stelt, een vuilniszak van haar werk betrof die door een collega verkeerd is aangeboden. De door haar overgelegde e-mail bevat niet een verklaring van haar werkgever dat dit het geval is geweest. Ook de stelling van [appellante] dat zij geen Komo-zakken, maar transparante pedaalemmerzakken gebruikt, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij niet degene is die de vuilniszak verkeerd heeft aangeboden. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015
687-462.