ECLI:NL:RVS:2015:2573

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
201501081/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitwerkingsplan 'Locatie Lichtenberg' vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort op 16 december 2014 het uitwerkingsplan 'Locatie Lichtenberg' vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Amersfoort, beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 juli 2015. De appellant was vertegenwoordigd door een gemachtigde en mr. A.J. Poelman, terwijl het college werd vertegenwoordigd door N.J.M. Ludeking, W. Oxener en W. Ramsoender, allen werkzaam bij de gemeente.

De appellant betoogde dat het uitwerkingsplan in strijd was met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan, met name omdat het aanwezige reliëf onvoldoende zou worden behouden en de landschappelijke waarden in het plangebied zouden worden aangetast door de kap van behoudenswaardige bomen. Het college van burgemeester en wethouders stelde echter dat enige aanpassing van het reliëf noodzakelijk was voor de aansluiting van de woningen op nutsvoorzieningen en riolering, en dat de kap van bomen noodzakelijk was voor de ontwikkeling van de woningen.

De Afdeling overwoog dat de brief van de appellant van 20 juli 2014 als zienswijze moest worden aangemerkt, ondanks het gebruik van de term bezwaar. De Afdeling concludeerde dat het beroep van de appellant ontvankelijk was. Vervolgens werd vastgesteld dat het uitwerkingsplan voldoende rekening hield met de landschappelijke waarden en dat de aanpassingen aan het reliëf niet in strijd waren met de uitwerkingsregels. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201501081/1/R6.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Amersfoort,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders het uitwerkingsplan "Locatie Lichtenberg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. A.J. Poelman, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door N.J.M. Ludeking, W. Oxener en W. Ramsoender, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het uitwerkingsplan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan "Berg - Utrechtseweg" (hierna: het bestemmingsplan), vastgesteld door de raad op 11 juni 2013. Het uitwerkingsplan voorziet in bouwmogelijkheden voor woningen op het voormalige ziekenhuisterrein aan de Vondellaan en de Hugo de Grootlaan.
2. Het college van burgemeester en wethouders betoogt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is omdat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerpuitwerkingsplan. Volgens het college van burgemeester en wethouders dient de brief van 20 juli 2014 van [appellant] te worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de omgevingsvergunning voor de desbetreffende woningbouwontwikkeling.
2.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een uitwerkingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
2.2. De Afdeling overweegt dat de brief van [appellant] van 20 juli 2014 dient te worden aangemerkt als zienswijze. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de inhoud van de brief zicht richt tegen het ontwerpuitwerkingsplan en dat de brief tijdens de zienswijzeperiode is ingediend. De omstandigheid dat in de brief de term bezwaar wordt gebruikt, betekent niet dat deze niet als zienswijze dient te worden aangemerkt, omdat de brief blijkens de inhoud is gericht tegen hetgeen mogelijk wordt gemaakt in het ontwerpuitwerkingsplan. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is.
3. [appellant] betoogt dat het uitwerkingsplan is vastgesteld in strijd met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan. Hiertoe voert hij aan dat het aanwezige reliëf in het plangebied onvoldoende wordt behouden. Voorts worden de landschappelijke waarden in het plangebied aangetast door de kap van behoudenswaardige bomen.
3.1. Het college van burgemeester en wethouders stelt zich op het standpunt dat enige aanpassing van het reliëf noodzakelijk is om de voorziene woningen aan te kunnen sluiten op nutsvoorzieningen en riolering en ten behoeve van de verkeersontsluiting van de woningen. Voorts is de kap van bomen noodzakelijk omdat deze een beperking vormen voor de ontwikkeling van de voorziene woningen. Verder wordt voldoende rekening gehouden met de landschappelijke waarden in het plangebied doordat is voorzien in beperkte bouwmogelijkheden in de voor- en zijtuinen van de voorziene woningen die vanaf de openbare weg zichtbaar zijn, aldus het college van burgemeester en wethouders.
3.2. In het uitwerkingsplan is het plandeel ten noorden van de Vondellaan een uitwerking van de bestemming "Wonen - Uit te werken 1" in het bestemmingsplan. De plandelen ten zuiden van de Vondellaan zijn een uitwerking van de bestemming "Wonen - Uit te werken 2" in het bestemmingsplan. Hiervoor zijn, voor zover van belang, de volgende uitwerkingsregels vastgesteld.
Ingevolge artikel 35, lid 35.1, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan zijn de voor "Wonen - Uit te werken 1" aangewezen gronden bestemd voor wonen met de daarbij behorende tuinen en parkeervoorzieningen.
Ingevolge lid 35.2, aanhef en onder d, geldt voor het bouwen dat rekening dient te worden gehouden met de aanwezige landschappelijke waarden.
Ingevolge artikel 36, lid 36.1, zijn de voor "Wonen - Uit te werken 2" aangewezen gronden bestemd voor wonen met de daarbij behorende tuinen en parkeervoorzieningen.
Ingevolge lid 36.2, aanhef en onder n, geldt voor het bouwen dat bij de uitwerking het streven is om het aanwezige reliëf in het gebied zichtbaar te maken en te houden in het openbare gebied, de ontsluitingsstructuur en de bebouwingsstructuur.
Ingevolge lid 36.2, aanhef en onder p, geldt voor het bouwen dat rekening dient te worden gehouden met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 39.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, onder a, zijn de voor "Waarde - cultuurhistorie" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht en zijn bebouwing. Deze waarden zijn vooral gelegen in de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied, die staan beschreven in het Toetsingskader beschermd stadsgezicht (hierna: het Toetsingskader), dat als bijlage 1 is toegevoegd aan deze regels en daarvan deel uitmaakt.
In het Toetsingskader staat ten aanzien van de landschappelijke waarden in het gebied Bergkwartier, waarin het plangebied is gelegen, dat de openbare weg een belangrijk onderdeel vormt van de omgeving. De lanenstructuur wordt door laanbomen van verschillende grootte benadrukt. De langs de lanen aanwezige groenstroken versterken het landschappelijke karakter. Daarnaast is de groene uitstraling van de particuliere tuinen van essentieel belang voor het landschappelijke karakter.
3.3. Het uitwerkingsplan voorziet ten behoeve van de voorziene woningen in de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bouwvlak". Voorts is ten behoeve van de tuinen bij de woningen de bestemming "Tuin" toegekend. Tevens is aan het hele plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels bij het uitwerkingsplan zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor het realiseren van maximaal 80 eengezinswoningen, vrijstaand of twee aaneen gebouwd, met bijbehorende bouwwerken.
Ingevolge lid 6.2.2, onder c, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen - vrijstaande woningen - dat de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens te allen tijde aan de ene zijde minimaal 4 m en aan de andere zijde minimaal 6 m dient te bedragen.
Ingevolge lid 6.2.3, onder c, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen - twee aaneen gebouwde woningen - dat de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens te allen tijde minimaal 7 m dient te bedragen.
Ingevolge lid 6.2.4 gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen de volgende regels:
a. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen worden gerealiseerd in het gebied achter de achtergevel van het hoofdgebouw;
b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen tevens gerealiseerd worden aan één zijde op het perceel naast het hoofdgebouw wanneer voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1. deze zijde betreft de zijde van het perceel waar de afstand van het bebouwingsvlak van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 6 m bedraagt;
2. het bijbehorend bouwwerk of de overkapping dient te allen tijde te worden gebouwd op een afstand van minimaal 5 m achter de voorgevelrooilijn.
Ingevolge artikel 8, lid 8.4.1, is het verboden om binnen de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen, verharden of wijzigen van het profiel en/of reliëf van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden ten behoeve van de aanleg van vijvers en de aanleg van zwembaden, waarbij zwembaden uit het zicht dienen te worden gerealiseerd zonder dat het daarbij noodzakelijk is om hoge omheiningen te plaatsen;
c. het ophogen van gronden ter plaatse van of grenzend aan openbaar gebied;
d. het vernieuwen of reconstrueren van de openbare groenstructuur.
3.4. Uit de plantoelichting bij het uitwerkingsplan volgt dat het verschil in hoogte tussen het hoogste en laagste punt in het plangebied ongeveer 15 m bedraagt over een afstand van ongeveer 230 m.
3.5. De Afdeling overweegt dat het uitwerkingsplan onder meer voorziet in de mogelijkheid tot het egaliseren van de gronden, nu op grond van artikel 8, lid 8.4.1, van de planregels van het uitwerkingsplan, met een omgevingsvergunning het wijzigen van het reliëf van wegen en paden en het ophogen van gronden ter plaatse van of grenzend aan openbaar gebied kan worden toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders heeft ter zitting toegelicht dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning het uitgangspunt zal worden gehanteerd dat de kavels zullen worden uitgevlakt, maar dat de bestaande hoogteverschillen in het plangebied in grote lijnen behouden zullen blijven. Anders dan [appellant] betoogt, verzetten de uitwerkingsregels zich niet tegen aanpassing van het reliëf. De uitwerkingsregels schrijven slechts voor dat bij de uitwerking dient te worden gestreefd naar het zichtbaar maken en houden van het aanwezige reliëf in het openbaar gebied, de ontsluitingsstructuur en bebouwingsstructuur. Het college van burgemeester en wethouders heeft toegelicht dat enige aanpassing van het reliëf noodzakelijk is om de voorziene woningen te kunnen aansluiten op nutsvoorzieningen en riolering en aan de nieuw aan te leggen wegen. Het standpunt dat aanpassing van het reliëf nodig is, acht de Afdeling voldoende onderbouwd.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd is met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
3.6. Wat het betoog betreft dat ten onrechte behoudenswaardige bomen worden gekapt, overweegt de Afdeling dat in de uitwerkingsregels voor de bestemmingen "Wonen - Uit te werken 1" en "Wonen - Uit te werken 2" staat dat rekening dient te worden gehouden met de aanwezige landschappelijke waarden in het plangebied. Voor de bestemming "Wonen - Uit te werken 2" staat in de uitwerkingsregels dat deze waarden in en rondom het plangebied vooral zijn gelegen in het groene karakter van de lanen en de particuliere tuinen.
Vaststaat dat het plangebied, dat voorheen grotendeels in gebruik was als ziekenhuis, voor een aanzienlijk deel bebouwd en verhard is.
Voor zover in het Toetsingskader de lanen met de daarlangs gelegen groenstroken en laanbomen als landschappelijk waardevol worden benoemd, is van belang dat de bestaande lanen waarop de voorziene woningen zullen worden ontsloten geen deel uitmaken van het plangebied. Voor zover het betoog van [appellant] ziet op het behoud van deze laanbomen, kan dit in deze procedure niet aan de orde komen.
Anders dan [appellant] betoogt, voorzien de uitwerkingsregels niet in het behoud van de in het plangebied aanwezige bomen. Het college van burgemeester en wethouders heeft toegelicht dat de aanwezige bomen beperkingen met zich brengen bij de sloop van de bestaande bebouwing en het bouw- en woonrijp maken van de gronden. Voorts maakt het wortelgestel het aanleggen van de benodigde ondergrondse infrastructuur onmogelijk en vormen de bomen een beperking voor de omvang van de voorziene woningen, omdat onder de kroonprojectie van de bomen niet mag worden gebouwd. Dat deze omstandigheden het behoud van de bomen belemmeren, heeft het college van burgemeester en wethouders naar het oordeel van de Afdeling voldoende onderbouwd.
Het college van burgemeester en wethouders heeft het groene karakter van de omgeving en in het bijzonder van de particuliere tuinen, die in het Toetsingskader bepalend worden geacht, beoogd te waarborgen door planregels op te nemen waaruit volgt dat bebouwing in de voor- en zijtuinen van de voorziene woningen, die zichtbaar is vanaf de openbare weg, wordt beperkt. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders geen rekening heeft gehouden met de aanwezige landschappelijke waarden in het plangebied.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de uitwerkingsregels. Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015
191-821.