ECLI:NL:RVS:2015:2530

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
201407476/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag werd op 31 juli 2013 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat, diende een verweerschrift in en stelde incidenteel hoger beroep in. De staatssecretaris trok echter zijn hoger beroep in, waardoor de zaak niet ter zitting werd behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de vreemdeling geen belang had bij het incidenteel hoger beroep, omdat zij inmiddels een verblijfsvergunning had ontvangen. De Afdeling verklaarde het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201407476/1/V1.
Datum uitspraak: 27 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 augustus 2014 in zaak nr. 14/10863 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2014 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 augustus 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft, vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Nederveen, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Het incidenteel hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft partijen uitgenodigd te verschijnen voor een behandeling van de zaak ter zitting.
De staatssecretaris heeft het hoger beroep ingetrokken.
Met toestemming van partijen is van een behandeling van de zaak ter zitting afgezien. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende.
2. De vreemdeling heeft een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van de Regeling langdurig verblijvende kinderen (hierna: de Regeling). Zij heeft een beroep gedaan op de van de Regeling deel uitmakende definitieve regeling alsmede de overgangsregeling, ten tijde van de aanvraag neergelegd in paragrafen B22/2 onderscheidenlijk B22/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000).
3. Volgens paragrafen B22/2 onderscheidenlijk B22/3 van de Vc 2000, zoals luidend ten tijde van de aanvraag, verleent de staatssecretaris een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die in het kader van de Regeling als hoofdpersoon kan worden beschouwd en die voldoet aan de in de Regeling weergegeven vereisten.
De staatssecretaris verleent vorenbedoelde verblijfsvergunning niet als bij de hoofdpersoon of een gezinslid sprake is van een van de onder a tot en met f weergegeven contra-indicaties, zoals die ten tijde van de beoordeling van de aanvraag wordt geconstateerd. De contra-indicatie onder b houdt in dat de desbetreffende vreemdeling al houder is van een verblijfsvergunning.
Over de contra-indicatie onder b is voorts in de overgangsregeling vermeld dat vreemdelingen die al in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, behoudens enige - thans niet aan de orde zijnde - uitzonderingen, niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning volgens de overgangsregeling, omdat zij al duidelijkheid over hun verblijf hebben.
4. Bij brief van 29 april 2015 heeft de staatssecretaris medegedeeld dat hij voornemens is de vreemdeling met ingang van 14 april 2015 in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "niet-tijdelijke humanitaire gronden". Bij brief van 27 mei 2015 heeft de staatssecretaris de vreemdeling bericht dat zij deze verblijfsvergunning kan ophalen bij het loket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Gelet hierop zou de staatssecretaris, indien het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling in het kader van de Regeling gegrond wordt verklaard en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd, voor zover de rechtbank daarin heeft overwogen dat de vreemdeling niet voldoet aan de vereisten in de Regeling, en de staatssecretaris in zoverre een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen, de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van de Regeling moeten afwijzen wegens het bestaan van de contra-indicatie onder b. Zolang de vreemdeling in het bezit is van de aan haar verleende verblijfsvergunning, kan zij met het incidenteel hoger beroep haar doel dus niet bereiken en heeft zij dus geen belang bij beoordeling ervan.
5. Belang bij beoordeling van de vraag of de afwijzing van de aanvraag van de vreemdeling de toets aan het recht kan doorstaan, ontstaat eerst, indien de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning intrekt dan wel een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst. Om die beoordeling op dat moment mogelijk te maken kan de vreemdeling de staatssecretaris verzoeken terug te komen van de afwijzing van de aanvraag, in welk kader het algemeen rechtsbeginsel dat eenzelfde geschil niet ten tweeden male aan de rechter kan worden voorgelegd niet aan toetsing van het daarop te nemen besluit in de weg staat.
6. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Russcher, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Russcher
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2015
760.