201407694/2/R4.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant ]), beiden wonend te Gorinchem,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Gorinchem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen en stationsomgeving" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellant ] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant ] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2015, waar onder meer de raad, vertegenwoordigd door O.G. Dekker, A. Bil, V. Buil en A. Rietveld, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn daar als belanghebbenden gehoord [belanghebbende A] en [belanghebbende B].
Buiten bezwaren van partijen hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ter zitting stukken overgelegd.
Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 22 april 2015 in zaak nr. 201407694/1/R4 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 26 juni 2014 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 21 mei 2015 heeft de raad om verlenging van de termijn verzocht.
Bij brief van 28 mei 2015 is dit verzoek afgewezen.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De tussenuitspraak verplicht, gelet op artikel 8:51a, tweede lid, in samenhang bezien met artikel 8:51d, van de Awb, het gebrek te herstellen binnen de daartoe gestelde termijn. De in de tussenuitspraak opgenomen hersteltermijn, die liep tot 15 juli 2015, is ongebruikt verstreken, zodat niet is voldaan aan de door de Afdeling in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Het in de tussenuitspraak omschreven gebrek in het besluit van 26 juni 2014 is derhalve niet hersteld.
2. Gelet op overweging 11.1 van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellant ] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Water" en de aanduiding "woonschepenligplaats" voor de ligplaats ter hoogte van [locatie] niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
3. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Water" en de aanduiding "woonschepenligplaats" voor de ligplaats ter hoogte van [locatie] wegens strijd met artikel 3.2 van de Awb dient te worden vernietigd.
4. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb, de raad op te dragen om uiterlijk 5 oktober 2015 en met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van het onder 3 genoemde plandeel en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb.
5. Het beroep is gegrond.
6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Gorinchem van 26 juni 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen en stationsomgeving", wat betreft het plandeel met de bestemming "Water" en de aanduiding "woonschepenligplaats" voor de ligplaats ter hoogte van [locatie];
III. draagt de raad van de gemeente Gorinchem op om uiterlijk 5 oktober 2015 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en in de uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 22 april 2015 ten aanzien van het hiervoor onder II. genoemde plandeel is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Gorinchem tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Gorinchem aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Koeman w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
545-786.