201409674/1/A3.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Plusstate B.V., gevestigd te Sassenheim, gemeente Teylingen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 oktober 2014 in zaak nr. 14/3926 in het geding tussen:
Plusstate
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij brief van 16 januari 2014 heeft het college het verzoek van Plusstate om documenten aan haar te verstrekken, buiten verdere behandeling gelaten omdat de documenten reeds openbaar zijn.
Bij besluit van 20 mei 2014 heeft het college het door Plusstate daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2014 heeft de rechtbank het door Plusstate daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Plusstate hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2015, waar Plusstate, vertegenwoordigd door mr. S. Heestermans, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door N. Verkerk, werkzaam bij de gemeente Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. Bij brief van 14 januari 2014 heeft Plusstate om de volgende documenten verzocht:
a. het geldende bestemmingsplan met betrekking tot het adres Albert Schweitzerlaan 2 te Vleuten;
b. alle geldende (omgevings)vergunningen en eventuele vrijstellingen of ontheffingen met betrekking tot het adres
Albert
Schweitzerlaan 2 te Vleuten;
c. alle aanvragen, correspondentie, overeenkomsten en overige stukken die op enigerlei wijze verband houden met de bestemming, gebruiksmogelijkheden en vergunningen met betrekking tot het adres Albert Schweitzerlaan 2 te Vleuten.
Bij brief van 16 januari 2014 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de verzochte documenten reeds openbaar zijn en het verzoek derhalve buiten verdere behandeling wordt gelaten.
Bij besluit van 20 mei 2014 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat nu de documenten reeds openbaar zijn gemaakt, de brief van 14 januari 2014 een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling behelst en de brief van 16 januari 2014 derhalve niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Alleen tegen een besluit in de zin van die bepaling staat bezwaar open en derhalve is het bezwaar niet-ontvankelijk, aldus het college.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek van Plusstate niet de strekking heeft om de gevraagde documenten voor een ieder openbaar te maken en er derhalve geen aanknopingspunt bestaat voor het oordeel dat het verzoek is gedaan op grond van de Wob. Het college heeft het verzoek derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de rechtbank.
4. Plusstate betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen openbaarmaking voor een ieder beoogde en dat het college daarom haar verzoek terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien zij expliciet en onder verwijzing naar de Wob heeft gevraagd om verstrekking van documenten.
4.1. Plusstate heeft het college in de brief van 14 januari 2014 op grond van de Wob verzocht om haar de verzochte documenten te verstrekken. Nu op dit verzoek geen openbaarmakingsregeling van toepassing is die derogeert aan de Wob en het college bovendien ter zitting te kennen heeft gegeven dat één verslag van een zogenoemd toetsteam onder onderdeel c van het verzoek valt en dit ten tijde van het verzoek nog niet openbaar was, dient de brief te worden aangemerkt als een op de Wob gebaseerde aanvraag en derhalve als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 20 mei 2014 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen inzake het verzoek van Plusstate om voornoemd verslag van het toetsteam op grond van de Wob aan haar te verstrekken. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van Plusstate, slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 oktober 2014 in zaak nr. 14/3926;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 20 mei 2014, kenmerk b14.0527;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Plusstate B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Plusstate B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 821,00 (zegge: achthonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
280-816.