ECLI:NL:RVS:2015:2511

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
201308582/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Bebouwde kom Bruinisse en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Bebouwde kom Bruinisse" dat op 27 juni 2013 door de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland is vastgesteld. Appellanten, waaronder bewoners van Bruinisse, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat door geluidshinder van bedrijfsactiviteiten in de nabijheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 augustus 2015 behandeld. In de tussenuitspraak van 19 november 2014 werd de raad opgedragen om gebreken in het besluit te herstellen. De raad heeft vervolgens op 26 maart 2015 een herzien besluit genomen, maar appellanten blijven van mening dat het herziene plan niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en gemeentelijk beleid. De Afdeling oordeelt dat de beroepen van appellanten gegrond zijn, omdat het oorspronkelijke besluit onvoldoende gemotiveerd was en niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen. Het besluit van 27 juni 2013 wordt vernietigd voor de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" bij de vluchthaven en voor de mogelijkheid om mosselzaadinvanginstallaties op te slaan. De beroepen tegen het herziene besluit van 26 maart 2015 worden ongegrond verklaard. De raad wordt veroordeeld in de proceskosten van appellanten.

Uitspraak

201308582/2/R2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellante sub 3A], [appellante sub 3B] en [appellante sub 3C] en [appellant sub 3], allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: [appellant sub 3] en anderen),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan
"Bebouwde kom Bruinisse" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben, voor zover thans van belang, [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
[partij A] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2014, waar, voor zover thans van belang, [appellant sub 1], bijgestaan door drs. H.P.W. Havens, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. B. Smit, [appellant sub 3] en anderen, bijgestaan onderscheidenlijk vertegenwoordigd door mr. W.H. Lindhout, advocaat te Bergen op Zoom, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.P. Koster-Braad, ing. K. Nomden en ing. S. Eland, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is de vereniging Visserijvereniging "Algemeen Vissersbelang", vertegenwoordigd door [gemachtigden] gehoord.
Bij tussenuitspraak van 19 november 2014, in zaak nr. 201308582/1/R2, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zesentwintig weken na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 27 juni 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 26 maart 2015 heeft de raad het plan herzien vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hierover hun zienswijzen naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het bestreden besluit van 27 juni 2013 op onderdelen onvoldoende is gemotiveerd en is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
De Afdeling heeft daartoe onder meer overwogen dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat zal voordoen ten gevolge van een cumulatie van geluid van bedrijfsactiviteiten op de loskade en geluid van bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein rond de vluchthaven.
Voorts heeft de Afdeling daartoe onder meer overwogen dat ten onrechte een afweging achterwege is gebleven met betrekking tot het woon- en leefklimaat ter plaatse van het pand van [appellant sub 2] en dat in het plan ten aanzien van het pand van [appellant sub 2] onvoldoende rekening is gehouden met andersoortige hinder dan geluidhinder.
Tot slot heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 27 juni 2013 onvoldoende is gemotiveerd, voor zover dat niet voorziet in de mogelijkheid op het perceel Nijverheidsweg 5 mosselzaadinvanginstallaties op te slaan.
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen tegen dit besluit gegrond. Het besluit van 27 juni 2013 dient te worden vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" bij de vluchthaven. Tevens dient het besluit van 27 juni 2013 te worden vernietigd voor zover dat besluit niet voorziet in de mogelijkheid op het perceel Nijverheidsweg 5 mosselzaadinvanginstallaties op te slaan.
2. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 26 maart 2015 het plan herzien vastgesteld. In het herziene bestemmingsplan is een paragraaf toegevoegd aan de toelichting en is de milieuzonering rondom het pand [locatie 2] gewijzigd. Verder is aan de bijlagen bij de toelichting het aanvullend akoestisch onderzoek "Akoestisch onderzoek industrielawaai bestemmingsplan Bebouwde kom Bruinisse" van Tauw van 2 februari 2015 (hierna: het akoestisch onderzoek) toegevoegd. Ook is de in het plan voor het perceel Nijverheidsweg 5 opgenomen regeling gewijzigd door aan dat perceel de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - mzi-opslag" toe te kennen.
3. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb hebben de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen van rechtswege mede betrekking op het besluit van 26 maart 2015.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]
4. In de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ingediende zienswijzen hebben zij te kennen gegeven zich niet te kunnen verenigen met het herziene plan.
5. [appellant sub 1] voert in haar zienswijze aan dat het herziene plan in strijd is met het gemeentelijk beleid, nu het herziene plan een toename van de geluidbelasting op haar woning met zich kan brengen en het uitgangspunt van het gemeentelijk beleid juist is dat een toename van de geluidbelasting niet wenselijk is.
5.1. [appellant sub 1] heeft verwezen naar het in de "Module Geluid en Stilte" neergelegde gemeentelijk beleid. Dat gemeentelijk beleid bevat onder meer een aantal zogenoemde strategische doelen, waarvan er één is dat de geluidbelasting tot 2030 niet verder toeneemt. In de "Module Geluid en Stilte" wordt opgemerkt dat de strategische doelen die het gemeentebestuur zich zou kunnen stellen een richting aangeven, maar nog niet tot in detail zijn uitgewerkt. In het gemeentelijk beleid worden de strategische doelen onderscheiden van meetbare doelen. Gelet hierop brengt dit beleid naar het oordeel van de Afdeling niet met zich dat de raad niet in redelijkheid een plan vast zou kunnen stellen dat tot gevolg heeft dat de geluidbelasting kan toenemen. Voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het thans voorliggende plan heeft kunnen vaststellen omdat dat in strijd is met het gemeentelijk beleid ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding.
6. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte geen nader onderzoek is verricht naar de gevolgen van andersoortige hinder dan geluidhinder, zoals geur-, stof en trillingshinder, voor zijn woon- en leefklimaat.
6.1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad ten onrechte een afweging met betrekking tot het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] achterwege heeft gelaten. In dit verband heeft de Afdeling van belang geacht dat zich ten gevolge van de in het plan mogelijk gemaakte bedrijfsactiviteiten niet alleen geluidhinder, maar ook andersoortige hinder als geur-, stof- en trillingshinder kan voordoen en dat niet aan de in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen richtafstanden werd voldaan.
Met het herzien vastgestelde plan heeft de raad beoogd het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] op dezelfde wijze te beschermen als het woon- en leefklimaat bij andere woningen. De raad heeft de verbeelding zo gewijzigd dat de begrenzing van de gebieden waarop bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 2, 3.1 en 3.2 mogelijk worden gemaakt, is aangepast. Door deze gewijzigde begrenzing wordt voldaan aan de in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" aanbevolen richtafstanden tussen de woning van [appellant sub 2] en de gronden waarop voornoemde bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich ten gevolge van de mogelijk gemaakte bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] geen onaanvaardbare hinder door geur, stof en trillingen zal voordoen en dat nader onderzoek daarnaar achterwege kon blijven.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat de raad onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek het standpunt inneemt dat zich ter plaatse van hun woningen geen onaanvaardbare cumulatie van geluid zal voordoen, maar dat het akoestisch onderzoek onjuistheden en onvolkomenheden bevat. In dit verband betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het onderzoek onvoldoende controleerbaar en reproduceerbaar is, omdat uit het akoestisch onderzoek niet blijkt voor welk deel van het bedrijventerrein welke invoergegevens zijn gehanteerd. Voorts voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat in het akoestisch onderzoek een te optimistische weergave van de totale geluidbelasting wordt gegeven. Het in het akoestisch onderzoek in kaart gebrachte worst case-scenario is geen maximale invulling van de planologische mogelijkheden op het bedrijventerrein, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Ook is volgens [appellant sub 1] ten onrechte rekening gehouden met de toekomstige aanwezigheid van afschermende bebouwing terwijl het realiseren van dergelijke bebouwing ter plaatse niet mogelijk is, is geen rekening gehouden met het feit dat haar woning aan het water ligt, is geen rekening gehouden met het geluid van het verkeer en hadden ook piekgeluiden in het akoestisch onderzoek moeten worden betrokken.
7.1. In het akoestisch onderzoek is de cumulatieve geluidbelasting op de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] berekend. De cumulatieve geluidbelasting is berekend aan de hand van een akoestisch model waarin de gronden die zijn bestemd als bedrijventerrein zijn opgedeeld in deelgebieden. De afmetingen van de deelgebieden zijn afgeleid van de kavelafmetingen van reeds bestaande bedrijven en zijn mede gebaseerd op de fysieke ruimte die bijvoorbeeld tussen wegen aanwezig is. Aan elk deelgebied is een maximale milieucategorie toegekend. Vervolgens is per deelgebied een geluidvermogen bepaald. Als geluidspectrum is een voor industrielawaai representatief geluidspectrum gehanteerd. In het akoestisch onderzoek wordt vermeld dat bij de berekening geen rekening is gehouden met een eventuele afschermende werking van gebouwen en dijken.
7.2. Blijkens de bij het akoestisch onderzoek gevoegde invoergegevens en rekenresultaten zijn voor deelgebieden die in oppervlakte en in toegestane milieucategorie aan elkaar gelijk zijn, identieke invoergegevens gehanteerd. Deze deelgebieden zijn onderling dan ook inwisselbaar. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in het licht van het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek onvoldoende controleerbaar en reproduceerbaar is.
De betogen falen.
7.3. Het bedrijventerrein bij de vluchthaven is nog niet geheel bezet door bedrijven en ligt gedeeltelijk nog braak. Zoals hiervoor is overwogen is in het akoestisch onderzoek voor de invulling van het bedrijventerrein, waaronder de braakliggende kavels, uitgegaan van deelgebieden waarvan de afmetingen zijn gebaseerd op de kavelafmetingen van reeds bestaande bedrijven en die mede zijn gebaseerd op de fysieke ruimte die bijvoorbeeld tussen wegen aanwezig is.
In het akoestisch onderzoek is voor een deel van de gronden waarop in het plan bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 4.1 zijn toegestaan, een invulling gehanteerd waarbij op die gronden bedrijfsactiviteiten in een lagere milieucategorie zullen plaatsvinden. Het gaat hier om gronden die deel uitmaken van deelgebieden die ten dele binnen en ten dele buiten de contour zijn gelegen die milieucategorie 3.2 scheidt van 4.1. Op die gronden kunnen zich weliswaar bedrijven vestigen in milieucategorie 4.1, maar volgens het akoestisch onderzoek is het gelet op de concrete omstandigheden in het plangebied aannemelijk dat zich aldaar ook gedeeltelijk bedrijven in een lagere milieucategorie zullen vestigen. Volgens het akoestisch onderzoek zou de berekende geluidbelasting alleen hoger kunnen zijn als substantieel kleinere kavels zouden worden gehanteerd dan de op de kavelafmetingen van bestaande bedrijven gebaseerde deelgebieden. Gelet hierop kon in het akoestisch onderzoek in dit geval deze representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden als uitgangspunt worden genomen. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad daarom niet in redelijkheid van het akoestisch onderzoek heeft kunnen uitgaan.
De betogen falen.
7.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte rekening is gehouden met de toekomstige aanwezigheid van afschermende bebouwing, overweegt de Afdeling dat bestaande of toekomstige bebouwing blijkens het akoestisch onderzoek niet in de berekening van de cumulatieve geluidbelasting is betrokken. Dit betoog mist dan ook feitelijke grondslag.
Wat betreft het betoog dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat haar woning aan het water ligt, heeft [appellant sub 1] gesteld dat geluid over water verder draagt dan over land en dat de geluidbelasting op haar woning daarom hoger zal zijn dan is berekend. Deze enkele stelling geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het effect hiervan zodanig is dat de beoordeling op grond van de uitkomsten van het akoestisch onderzoek daarom onjuist is.
In haar tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat in het toen beschikbare onderzoek ten onrechte geen rekening was gehouden met cumulatie van geluid vanwege bedrijfsactiviteiten op de loskade en vanwege bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein bij de vluchthaven. Gelet hierop behoefde met het geluid van het verkeer in het akoestisch onderzoek dat aan het herziene plan ten grondslag is gelegd niet in het bijzonder rekening te worden gehouden. Dit geldt evenzeer voor de effecten van piekgeluiden.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid van het akoestisch onderzoek kunnen uitgaan.
De betogen falen.
8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat uitgaande van de juistheid van het akoestisch onderzoek het totale geluidniveau ter plaatse van hun woningen niet aanvaardbaar zal zijn. Zij voeren hiertoe aan dat in het akoestisch onderzoek tot de conclusie wordt gekomen dat de geluidbelasting op hun woningen de daarvoor geldende normen van 55 dB(A) onderscheidenlijk 50 dB(A) zal overschrijden.
8.1. In het akoestisch onderzoek is berekend dat de cumulatieve geluidbelasting op de woning [locatie 1], de woning van [appellant sub 1], 56 dB(A) zal bedragen. De cumulatieve geluidbelasting op de woning [locatie 2], de woning van [appellant sub 2], zal 54 dB(A) bedragen. De raad stelt onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek dat deze gecumuleerde geluidbelastingen kunnen worden beschouwd als een acceptabele situatie die niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen.
8.2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat zal voordoen ten gevolge van cumulatie van geluid vanwege bedrijfsactiviteiten op de loskade en op het bedrijventerrein bij de vluchthaven.
In het kader van de afweging van de betrokken belangen die aan een bestemmingsplan ten grondslag moet liggen, moet de raad bezien of in een concreet geval ter plaatse van een woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In het akoestisch onderzoek, waarvan de raad in redelijkheid heeft kunnen uitgaan, is geconcludeerd dat de cumulatieve geluidbelasting op de woning van [appellant sub 1] 56 dB(A) en op de woning van [appellant sub 2] 54 dB(A) zal bedragen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gelet op de ligging van hun woningen in de nabijheid van de vluchthaven weliswaar enige hinder kunnen ondervinden van deze geluidbelasting, maar dat deze geluidbelasting niet zodanig is dat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd worden geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. Dat de in het Activiteitenbesluit milieubeheer opgenomen grenswaarden van 55 dB(A) onderscheidenlijk 50 dB(A) worden overschreden doet aan het voorgaande niet af, nu deze grenswaarden betrekking hebben op de maximale geluidbelasting op de gevel van een woning vanwege één inrichting. In het geval dat zich in de nabijheid van een woning verschillende inrichtingen bevinden, zoals in het voorliggende geval aan de orde is, kan die geluidbelasting hoger zijn.
De betogen falen.
9. De beroepen van rechtswege van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 26 maart 2015 zijn ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen
10. [appellant sub 3] en anderen hebben geen zienswijze ingediend naar aanleiding van het besluit van de raad van 26 maart 2015 het plan herzien vast te stellen. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant sub 3] en anderen geen bezwaren hebben tegen het besluit van 26 maart 2015. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.
Conclusie
11. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen op de hierna vermelde wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
12. [appellant sub 1] heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor het opstellen van een deskundigenrapport. De Afdeling overweegt dat de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Gelet op de aard en omvang van het deskundigenrapport ziet de Afdeling aanleiding om in de berekening van de vergoeding van de kosten voor het desbetreffende deskundigenrapport uit te gaan van een aantal aan het opstellen van het deskundigenrapport bestede uren van 10, in zoverre in afwijking van het door [appellant sub 1] ingevulde proceskostenformulier waarop 20,5 uren zijn vermeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3 en anderen] tegen het besluit van de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland van 27 juni 2013 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland van 27 juni 2013 voor zover dat:
a. betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" bij de vluchthaven;
b. niet voorziet in de mogelijkheid mosselzaadinvanginstallaties op te slaan op het perceel Nijverheidsweg 5;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3 en anderen] tegen het besluit van de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland van 26 maart 2015 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland tot vergoeding van:
a. bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2419,14 (zegge: vierentwintighonderdnegentien euro en veertien cent), waarvan een bedrag van € 1225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan de één bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
c. bij [appellant sub 3 en anderen] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan de één bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland vergoedt:
a. aan [appellant sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro);
b. aan [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro), met dien verstande dat betaling aan de één bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
c. aan [appellant sub 3 en anderen] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), met dien verstande dat betaling aan de één bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. G. Klapwijk, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Klapwijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
726.