201406050/1/R4.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Maren-Kessel, gemeente Oss,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het college een vergunning als bedoeld in de Ontgrondingenwet verleend aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid K3Delta B.V. voor het ontgronden van een aantal percelen in Alem en Lith, beide in de gemeente Oss, ten behoeve van het project "Kesselse Waard".
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2015, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door drs. H.P.W. Havens en A.H.W. Geerts, en het college, vertegenwoordigd door A.H.P. Bosmans, werkzaam bij Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, ir. T.M.F. Huijsmans en A.A. Verbeek, beiden werkzaam bij de provincie Noord-Brabant, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting K3Delta, vertegenwoordigd door I. Reerink, minister van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door ing. L.J.M. Ebberink, werkzaam bij Rijkswaterstaat, en Vereniging Natuurmonumenten, vertegenwoordigd door I. Reerink, werkzaam bij K3Delta, ing. J.G. van Uden, werkzaam bij Grontmij Nederland B.V. en A.M.B. Mandigers, werkzaam bij Vereniging Natuurmonumenten, gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. De bij het bestreden besluit verleende ontgrondingsvergunning ziet op de ontgronding van de perceelgedeelten, zijnde kadastraal bekend gemeente Alem, sectie A, perceelnummers 1014, 1032, 1327 (ged.), 1462, 1463, 1467, 1468 en gemeente Lith, sectie F, perceelnummers 238 (ged.) en 239 (ged.) ter grootte van 2,5 ha en het ontgraven van 187.000 m3 teelaarde, zoals weergegeven op de bij de aanvraag gevoegde tekening "Marense Plas en Kesselse Waard, Ontgrondingsvergunning, overzicht variant 7" van Meet B.V. van 4 november 2013. De vergunning is onder voorschriften verleend.
2.1. Het ontgrondingsproject Kesselse Waard ziet op het aanleggen van een getijdenkreek, het herstellen van een oude rivierstrang ofwel nevengeul, het verondiepen van de waterplas en het realiseren van natuurvriendelijke oevers. Door de herinrichting van de getijdenkreken komt de Maas dichter bij de dijk en de bebouwing te liggen.
3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is het verboden zonder vergunning te ontgronden dan wel als eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker, opstalhouder, beklemde meier of gebruiker van enige onroerende zaak toe te laten dat aldaar zonder vergunning ontgronding plaats heeft.
Ingevolge het tweede lid kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.
Ingevolge artikel 10, vijfde lid, worden besluiten tot het verlenen of wijzigen van een vergunning genomen na afweging van de in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen.
Ingevolge het zesde lid wordt een vergunning niet verleend of gewijzigd indien de beoogde ontgronding in strijd is met een ruimtelijk besluit, tenzij die strijd naar verwachting zal worden opgeheven.
4. [appellant] woont aan de [locatie] te Maren-Kessel. Zijn beroep richt zich tegen de uitgraving van de oude rivierstrang. Hij heeft geen bezwaren tegen het project Kesselse Waard zelf.
[appellant] betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd nu niet inhoudelijk is ingegaan op zijn naar voren gebrachte zienswijze en de kanttekeningen die zijn gemaakt in het daarbij overgelegde tegenrapport van Tauw van 4 april 2014. [appellant] vreest schade aan zijn woning vanwege het uitgraven van de oude strang op minder dan 100 m afstand van zijn woning en de aansluiting daarvan op de Maas. Volgens hem is niet uitgesloten dat de grondwaterstand structureel zal dalen met 20 cm ten opzichte van de huidige situatie waardoor extra zettingsrisico’s ter plaatse van zijn woning ontstaan. In dat verband voert [appellant] aan dat zijn woning gevoelig is voor extra zettingen vanwege de hoge ligging dicht tegen een dijklichaam en de aanwezigheid van zettingsgevoelige lagen in de ondergrond. Het rapport van Grontmij van 21 mei 2014, waarnaar het bestreden besluit verwijst, bevat volgens [appellant] serieuze tekortkomingen in onder meer het gebruikte rekenmodel. Ter onderbouwing verwijst [appellant] naar de in zijn opdracht opgestelde tegenrapporten van Tauw van 4 april 2014, 12 juni 2014, de reactie van Tauw van 7 juli 2014, de notitie van T.N. Olsthoorn van 6 oktober 2013 en zijn reactie op het deskundigenbericht met het daarbij overgelegde rapport van Tauw van 10 februari 2015. In de rapporten van Tauw wordt geadviseerd de strang niet uit te graven dan wel deze in noordelijke richting te verleggen. Volgens [appellant] zijn er geen maatschappelijke, waterloopkundige of historische zwaarwegende argumenten om tot ontgraving van de strang over te gaan. Verder wijst [appellant] erop dat de door Grontmij uitgevoerde berekeningen van 29 oktober 2013 en het opgestelde rapport "Omgevingsaspecten Herinrichting Kesselsche Waard" van 1 oktober 2013 geen deel uitmaken van de aanvraag. [appellant] vreest ten slotte dat bij schade aan zijn woning het causale verband met de ontgronding moeilijk is aan te tonen.
4.1. In de overwegingen van het bestreden besluit staat dat de grondwaterstand in de kleilaag niet wordt beïnvloed door de aanleg van de getijdengeulen en dat daarom geen negatieve consequenties zijn te verwachten voor de bebouwing aan de dijk. Verder staat er dat bij deze overwegingen de zienswijze van [appellant] van 7 april 2014, het daarbij overgelegde tegenrapport van Tauw van 4 april 2014 en een zestiental bijlagen bij de zienswijze zijn betrokken. Daarnaast is vermeld dat een door Grontmij in opdracht van vergunninghoudster opgesteld rapport van 19 mei 2014 is betrokken bij de aanvraag en de overwegingen met betrekking tot de naar voren gebrachte zienswijze. Ter zitting heeft het college desgevraagd naar voren gebracht dat in het bestreden besluit met het door Grontmij opgestelde rapport van 19 mei 2014 tevens wordt bedoeld het rapport van Grontmij "Aangevulde notitie berekeningen voor Maren Kessel" van 21 mei 2014, nu dit de definitieve versie is van het rapport van 19 mei 2014.
4.2. De Afdeling stelt vast dat in de overwegingen van het bestreden besluit niet is ingegaan op de in de brieven van 27 maart 2014 en 7 april 2014 verwoorde zienswijze van [appellant] over de noodzaak van de uitgraving van de strang, de mogelijke alternatieven, het ten onrechte niet aan de aanvraag ten grondslag gelegde rapport van Grontmij van 1 oktober 2013 en de berekeningen van Grontmij van 29 oktober 2013, de door hem naar voren gebrachte gebreken in de berekeningen over de mogelijke gevolgen voor de grondwaterstand ter plaatse van zijn woning en de kanttekeningen in het door hem overgelegde rapport van Tauw. Nu het college niet op deze onderdelen van de zienswijze is ingegaan, is niet kenbaar op welke wijze het college het belang van [appellant] en zijn naar voren gebrachte zienswijze in zijn belangenafweging bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken. Gelet hierop berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
Dit gebrek kan niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd noch ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen in stand te laten. Daartoe neemt de Afdeling in aanmerking dat het college in het verweerschrift evenmin is ingegaan op de door [appellant] naar voren gebrachte zienswijze dan wel zijn grotendeels gelijkluidende aangevoerde beroepsgronden. Het college heeft de conclusies in het deskundigenbericht dat in de berekeningen in het rapport van Grontmij van 21 mei 2014 is uitgegaan van een onjuiste kalibratie, wezenlijke informatie ontbreekt en dat in verband met de aanwezigheid van damwanden geen verandering van de grondwaterstand ter plaatse van de woning aan de [locatie] te Maren-Kessel optreedt in de deklaag, onderschreven. Het college heeft echter geen reactie gegeven op het door [appellant] overgelegde rapport "Second opinion rapportage StAB Ontgronding Maren Kessel" van Tauw van 10 februari 2015 waarin deze laatste conclusie in het deskundigenbericht wordt betwist en op de in dit verband door [appellant] ingebrachte notitie van T.N. Olsthoorn van 6 oktober 2013. Nu het college geen reactie heeft gegeven op de kanttekeningen in de rapporten van Tauw en de notitie van T.N. Olsthoorn en niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom het ondanks deze kanttekeningen kan vasthouden aan zijn standpunt dat ten gevolge van de uitgraving van de strang geen wijzigingen in de grondwaterstanden ter plaatse van de woning van [appellant] te verwachten zijn, kan thans nog niet worden beoordeeld of het college de gevraagde vergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
6. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op te dragen op de voet van artikel 8:51d van de Awb de in 4.2 geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen, zonder dat daarbij toepassing hoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het college dient hiertoe met inachtneming van hetgeen in 4.2 is overwogen, zo nodig na het verrichten van nader onderzoek, alsnog deugdelijk te motiveren wat de gevolgen zijn van de uitgraving van de oude strang voor de grondwaterstand ter plaatse van de woning aan de [locatie] te Maren-Kessel. Daarbij dient het college in ieder geval een reactie te geven op de naar voren gebrachte zienswijze en beroepsgronden inclusief de overgelegde tegenrapporten van Tauw en de notitie van T.N. Olsthoorn. Het college dient derhalve de motivering van het besluit aan te vullen, dan wel in plaats daarvan een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. Het college dient de Afdeling de aanvullende motivering mede te delen, dan wel het nieuwe of gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling en de andere partijen mede te delen.
7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 23 juni 2014 te herstellen, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen, alsmede de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd dan wel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Alderlieste
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
590.