Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. appellante sub 1], gevestigd te Westdorp, gemeente Borger-Odoorn,
2. [ appellant sub 2], wonend te Westdorp, gemeente Borger-Odoorn,
3. [ appellant sub 3], wonend te Westdorp, gemeente Borger-Odoorn,
4. [ appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te Westdorp, gemeente Borger-Odoorn,
de raad van de gemeente Borger-Odoorn,
verweerder.
Bij besluit van 27 juni 2013, kenmerk 13.11703, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied De Poelkampen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. De raad, [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellante sub 1], [appellant sub 4] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2014, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij Arag rechtsbijstand, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. D. Pool, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. H.A. Wieringa, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, [appellant sub 4], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door H.G.J.C. Brink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], S.S. Schinselaar en A. van Straten, werkzaam bij Grontmij Nederland B.V.
1. Ter zitting heeft [appellant sub 3] zijn beroepsgrond inzake de toepasselijke SBI-code uit de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure), ingetrokken.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van het huidige agrarische gebied "De Poelkampen", waarvan de gronden in gebruik zullen worden genomen als uitbreiding van de zandwinning "Ellertshaar" door [belanghebbende] Tussen de beoogde zandwinning en de percelen van omwonenden zijn watergangen, bomensingels en eikenwallen aanwezig. Het gebied omvat ongeveer 78 hectare en zal in twee fases worden ontwikkeld. De eerste fase omvat een gebied van ongeveer 42 hectare en omvat de winning van 4,19 miljoen m³ ophoogzand en 6,28 miljoen m³ beton- en metselzand.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Strijd met de Omgevingsvisie
4. [ appellant sub 3] betoogt dat de bestemmingen "Bedrijf - Zandwinning" en "Groen" strijd opleveren met de Omgevingsvisie van de provincie Drenthe, vastgesteld op 2 juni 2010 (hierna: de omgevingsvisie) nu de multifunctionaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het gebied onvoldoende zijn gewaarborgd. Er bestaat onduidelijkheid hoe het gebruik van wandel- en ruiterpaden zich verhoudt tot de veiligheidseisen voor de zandwinning.
4.1. De multifunctionaliteit is volgens de raad - die het gestelde in de omgevingsvisie in zoverre tot zijn eigen beleid heeft gemaakt − in de omgevingsvisie niet al vanaf het begin van de zandwinning vereist, deze moet aan het einde van de zandwinning zijn verzekerd. In dit geval is de multifunctionaliteit echter reeds tijdens de zandwinning aanwezig. Daarbij is de veiligheid van gebruikers van de wandel- en ruiterpaden gewaarborgd. Hiertoe voert de raad aan dat eerst de oevervoorziening wordt aangelegd. Derhalve kan de natuurontwikkeling vanaf het moment van de realisatie van de oevervoorziening op gang komen. Wandel- en ruiterpaden worden pas opengesteld als de oevervoorziening volledig is aangelegd. Ingevolge de voorschriften A.8, A.15 en A.16 van de bij besluit van 2 juli 2013 door het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) aan [belanghebbende] verleende ontgrondingenvergunning geldt een meldingsplicht voor afkalvingen, verzwakkingen en inbressingen en een herstelplicht. Van strijd met het betrokken beleid is derhalve geen sprake, aldus de raad.
4.2. Blijkens de verbeelding is aan het grootste deel van de gronden van het plangebied de bestemming "Bedrijf - Zandwinning" toegekend. Voorts is aan een aantal stroken grond in het noordwesten van het plangebied de bestemming "Groen" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Zandwinning" aangewezen gronden bestemd voor:
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen en houtwallen.
4.1. Volgens de omgevingsvisie werkt het provinciebestuur slechts mee aan nieuwe zandwinningen wanneer die multifunctioneel zijn en ruimtelijke kwaliteit hebben. Bij het verlenen van ontgrondingenvergunningen stelt het provinciebestuur eisen aan de afwerking van de zandwinplaats. Indien een plas ontstaat, gaan de eisen onder andere over de oeverbelijning, de steilte van de oever en de diepte. Bij zandwinningen moet van tevoren het toekomstige gebruik of de bestemming worden aangegeven tenzij dat niet mogelijk is, zoals bij zeer langdurige zandwinningen, in welk geval de afwerking mogelijkheden moet bieden om de zandwinplaats in een later stadium een nuttige functie te geven.
4.2. Niet in geschil is dat de vereisten van multifunctionaliteit en ruimtelijke kwaliteit van toepassing zijn op de zandwinning "Ellertshaar". In de toelichting bij het plan wordt verwezen naar het inrichtingsplan, dat behoort bij voornoemde ontgrondingenvergunning. Zoals in het deskundigenbericht is vermeld volgt uit het inrichtingsplan dat vanaf het begin van de uitbreiding veel aandacht zal worden besteed aan landschappelijke inpassing van de zandwinningactiviteiten en aan het geschikt maken van het gebied voor het uiteindelijke recreatieve gebruik en natuurontwikkeling. Onder meer zullen daarvoor oevers worden ingericht in overeenstemming met de beoogde eindsituatie. In het deskundigenbericht is verder vermeld dat zodra de oevers zijn afgewerkt, kan worden gedacht aan recreatief medegebruik door de kade te benutten als wandel- of ruiterpad.
4.3. De raad heeft in de zienswijze over het deskundigenbericht en ter zitting gesteld dat, hoewel in de bestemmingsomschrijvingen behorende bij de bestemmingen "Bedrijf - Zandwinning" en "Groen" niet is opgenomen dat recreatief medegebruik en voorzieningen als wandel- en ruiterpaden mogelijk zijn, recreatief medegebruik ook in fase I is voorzien, door de aanleg van wandel- en ruiterpaden. Volgens de raad is het gebruikelijk dat deze voorzieningen kunnen vallen onder bedoelde bestemmingen. Om dit specifiek te benadrukken kunnen volgens de raad de artikelen 3, lid 3.1, onder b, en artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels worden aangepast conform het in de zienswijze opgenomen tekstvoorstel. De raad heeft de Afdeling verzocht in zoverre zelf in de zaak te voorzien.
4.4. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van de artikelen 3, lid 3.1, onder b, en 4, lid 4.1, onder a, van de planregels is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het betoog slaagt.
5. [ appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] kunnen zich voorts niet verenigen met de bestemming "Bedrijf - Zandwinning", omdat zij vrezen voor wateroverlast als gevolg van de beoogde zandwinning die bij deze bestemming is toegestaan.
[appellante sub 1], wier boomkwekerij is gelegen op ongeveer 291 m van het plangebied, vreest wateroverlast door de ontgronding en daardoor gevolgen voor de exploitatie van haar bedrijf. De raad heeft volgens haar ten onrechte vooraf niet voldoende zekerheid geboden over deze gevolgen van de zandwinning. Weliswaar kan het college op grond van de verleende ontgrondingenvergunning het aanbrengen van drainage voorschrijven, maar dit is niet concreet aangeboden aan [appellante sub 1] en biedt zonder nadere afspraken en onderzoek vooraf evenmin zekerheid. In dit verband wijst [appellante sub 1] op een onderzoek van Aequator Groen en Ruimte, dat in haar opdracht is uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport "Mogelijke effecten zandwinning bij Poelkampen op boomkwekerijkavel Westdorp", gedateerd 1 november 2013 (hierna: rapport Aequator II).
[appellant sub 2] betoogt dat de beoogde zandwinning een toename van kweldruk kan veroorzaken op zijn percelen, die op ongeveer 700 m van het plangebied zijn gelegen. Hij verwijst daarbij naar het rapport "Mogelijke effecten zandwinning Poelkampen op landbouwpercelen rond kanaal Buinen-Schoonoord", opgesteld door Aequator Groen en Ruimte, gedateerd 17 september 2013 (hierna: rapport Aequator I). De rapporten Aequator I en II bestaan onder meer uit een kritische beoordeling van het geohydrologische onderzoek dat in opdracht van de raad is uitgevoerd.
[appellant sub 4], die op zijn perceel een bed and breakfast en een paardenhouderij exploiteert, vreest voor vernatting van zijn tot op ongeveer 13 m van het plangebied gelegen gronden door de verhoging van het grondwater, waardoor tevens de paardenbak, die op ongeveer 23 m van het plangebied is gelegen, onbruikbaar kan worden. Het plan bevat volgens hem onvoldoende waarborgen voor het geval dat de monitoringsresultaten afwijken van de theoretische berekening.
5.1. De raad stelt dat uit het rapport "Gebiedsontwikkeling Poelkampen geohydrologisch onderzoek" opgesteld door Grontmij Nederland B.V. van 22 augustus 2012 (hierna: rapport Grontmij) blijkt dat geen direct risico op wateroverlast bestaat. De uitkomsten van dit onderzoek zijn beoordeeld en akkoord bevonden door de Commissie voor de milieueffectrapportage en de begeleidende hydrologische werkgroep. De raad voert verder aan dat het college in de ontgrondingenvergunning een monitoringsprogramma heeft voorgeschreven. Dit is volgens de raad een gebruikelijke werkwijze waardoor wordt voorkomen dat vooraf maatregelen zoals een drainagesysteem worden voorgeschreven, terwijl deze mogelijk later niet vereist blijken te zijn voor de situatie ter plaatse.
De raad stelt onder verwijzing naar de reactie van Grontmij van 24 oktober 2013 op het rapport Aequator I dat geen aanleiding bestaat tot heroverweging van het standpunt dat de percelen van [appellant sub 2] buiten het invloedsgebied van de beoogde zandwinning liggen en derhalve geen overlast van de beoogde zandwinning zullen ondervinden.
De raad stelt dat de problematiek die [appellant sub 4] in de huidige situatie ondervindt niet kan worden toegerekend aan de beoogde zandwinning. In het rapport Grontmij is tevens geconcludeerd dat de hoge grondwaterstand niet de oorzaak is van de slechte bruikbaarheid van de paardenbak. Volgens het rapport kan zich een geringe stijging van de grondwaterstand voordoen, echter is de grondwaterstand dan nog steeds lager dan de grenswaarde voor agrarisch gebruik. De raad wijst erop dat uit dit rapport blijkt dat er geen directe noodzaak tot maatregelen bestaat, en dat op grond van de ontgrondingenvergunning, indien de noodzaak daartoe alsnog zou blijken, aanvullende schadebeperkende maatregelen kunnen worden genomen.
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf − Zandwinning" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de winning, bewerking, verwerking, op- en overslag en afvoer van zand, grind en teelaarde;
c. water- en waterhuishoudkundige doeleinden.
5.3. De Afdeling overweegt dat in het deskundigenbericht met betrekking tot de boomkwekerij van [appellante sub 1] is geconcludeerd dat op een klein deel van haar perceel een stijging van de grondwaterstand te verwachten is. Hoewel de gronden laag liggen, is de huidige grondwaterstand lager dan de grenswaarde voor normaal agrarisch gebruik. Wel is er weinig marge om een stijging op te vangen als in werkelijkheid de grondwaterstand hoger uitkomt dan de voorspelde waarde. In het deskundigenbericht is met betrekking tot rapport Aequator II vermeld dat de bevindingen uit het rapport van Grontmij zijn verduidelijkt. De bevindingen in het rapport Aequator II vormen volgens het deskundigenbericht geen aanleiding om het rapport van Grontmij in twijfel te trekken.
Ten aanzien van de situatie van [appellant sub 2] wordt in het rapport Aequator I gesteld dat de kweldruk in het gebied ter plaatse van de percelen van [appellant sub 2] reeds hoog is. Een toename daarvan zou dan ook leiden tot overlast. Volgens de reactie van Grontmij van 24 oktober 2013 op dit rapport worden de percelen van [appellant sub 2] gekenmerkt door een heterogene situatie, waarbij lokale grondlagen voorkomen die weinig water doorlaten. De huidige wateroverlast is geen gevolg van de zandwinning. Volgens het deskundigenbericht bevindt de huidige grondwaterstand zich op de zuidwestelijke percelen en op het noordelijke perceel van [appellant sub 2] onder de grens voor normaal agrarisch gebruik, terwijl de effecten naar het oosten toe uitdempen. Gelet op de ligging van de percelen van [appellant sub 2] op geruime afstand ten oosten van de zandwinning zijn volgens het deskundigenbericht geen veranderingen te verwachten in de grondwaterstand als gevolg van de zandwinning.
Volgens het deskundigenbericht zal er ter plaatse van de weilanden van [appellant sub 4] in een klein gebied vernatting optreden. Gelet op de geringe omvang hiervan ten opzichte van de totale oppervlakte weiland wordt voor beperking in het gebruik van de gronden als weidegrond niet gevreesd. Ook met de geringe toename ter plaatse van de paardenbak ligt de grondwaterstand nog ruim onder de grens voor agrarisch gebruik voor zandgrond met een moerige laag. Voor zover [appellant sub 4] stelt dat zich in de huidige situatie wateroverlast voordoet, staat die volgens het deskundigenbericht los van de zandwinning.
In hetgeen [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze bevindingen onjuist zijn en het door de raad aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoek onjuist of onvolledig is te achten.
5.4. Uit de uitspraak van de Afdeling van heden in zaak nr. 201307437/1/R4 (www.raadvanstate.nl) volgt dat de verleende ontgrondingenvergunning, met inbegrip van de bij die uitspraak zelf voorziend aangepaste voorschriften A.19 en A.21, in redelijkheid toereikend moet worden geacht ter bescherming van de betrokken gronden.
5.5. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen voor de waterhuishouding van de bestemming "Bedrijf - Zandwinning" voor [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] tot een aanvaardbaar niveau beperkt zullen blijven.
6. [ appellant sub 3] en [appellant sub 4] vrezen voor een onaanvaardbare geluidbelasting als gevolg van de zandwinning. [appellant sub 4] vreest voorts voor onaanvaardbare stofhinder.
[appellant sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte is uitgegaan van de milieucategorie met de SBI-code 0812.1 uit de VNG-brochure bij het bepalen van de afstand van de zandwinning ten opzichte van zijn woning. Op grond van deze categorie dient een afstand van 200 m tot woningen te worden aangehouden voor geluidhinder en een afstand van 100 m voor stofhinder. Dergelijke afstanden doen volgens hem geen recht aan de gevolgen die worden veroorzaakt door de activiteiten die zijn toegestaan op de gronden met de bestemming "Bedrijf - Zandwinning". Volgens [appellant sub 4] dient te worden aangesloten bij de categorie met SBI-code 0899, "Mergel- en overige delfstoffenwinningbedrijven", waarbij een richtafstand van 500 m tot woningen is aanbevolen voor geluid en van 200 m voor stofhinder. Volgens [appellant sub 4] zal de beoogde zandwinning een overschrijding van de richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 40 dB(A) voor een landelijke omgeving veroorzaken.
[appellant sub 4] en [appellant sub 3] betogen verder dat de raad onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over het geluid bij de omzetting van land naar water, alsmede cumulatie van geluid in verband met de bedrijfsactiviteiten van Remix. Voorts is volgens hen bij het onderzoek van de raad ten onrechte niet het verkeerslawaai van de provinciale weg N374 meegenomen en is niet onderzocht of bepaalde machines een tonaal geluid produceren. [appellant sub 4] vreest voorts voor geluidoverlast bij de voorbereidingen van de werkzaamheden.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de activiteiten die mogelijk worden gemaakt op de gronden die bestemd zijn als "Bedrijf - Zandwinning" dienen te worden gerangschikt onder "- algemeen" binnen de categorie "Winning van zand, grind, klei, zout, e.d." (SBI-code 0812.1).
De raad stelt dat van de richtafstand van 200 m voor geluidhinder kon worden afgeweken, nu uit het geluidrapport, opgesteld door bureau Wensink akoestiek & milieu, gedateerd 19 april 2012 (hierna: rapport Wensink) blijkt dat de richtwaarden voor een landelijke omgeving bij slechts drie woningen op de Ellertsweg worden overschreden, waartoe niet de woning van [appellant sub 4] behoort. In rapport Wensink is rekening gehouden met een toename van 1,5 dB(A) door de omzetting van land naar water, waarbij is geconcludeerd dat het geluidniveau ook dan aan de richtwaarde voldoet.
In rapport Wensink is volgens de raad de cumulatie van het bedrijf Remix meegenomen. Het geluid is volgens de raad niet tonaal van karakter. Hiertoe voert hij aan dat dezelfde apparatuur zal worden gebruikt als bij de zandwinning die reeds ter plaatse bestaat en wijst hij op rapport Wensink. Onder verwijzing naar rapport Wensink stelt de raad dat het verkeerslawaai van de N374 onveranderd blijkt. Slechts bij de voorbereidende werkzaamheden is er ter plaatse van de woning van [appellant sub 4] minimaal enkele dagen en maximaal twee weken een geluidbelasting van 45 dB(A) tijdens de dagperiode. Dit is hoger dan de richtwaarde, maar de raad heeft dit vanwege de korte duur aanvaardbaar geacht.
Ten aanzien van een mogelijk risico op zandverstuiving stelt de raad dat dit is bezien in het milieueffectrapport en zoveel mogelijk wordt beperkt doordat de oeverzone in het begin wordt aangelegd en snel zal begroeien, waarna de aansluitende ontgronding in den natte zal plaatsvinden. Bij extreem droog weer zal de grond worden bevochtigd. Stofvorming tijdens transport wordt bestreden door bevochtiging van de rijroute. De raad wijst erop dat aan de ontgrondingenvergunning een voorschrift is verbonden om deze maatregelen te borgen.
6.2. In de VNG-brochure is een categorie met SBI-code 0812, "Winning van zand, grind, klei, zout, e.d." opgenomen. In deze categorie wordt onderscheid gemaakt tussen onder meer "- algemeen" (SBI-code 0812.1) en "Mergel- en overige delfstoffenwinningbedrijven" (SBI-code 0899). De voor "Bedrijf − Zandwinning" aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels bestemd voor de winning, bewerking, verwerking, op- en overslag en afvoer van zand, grind en teelaarde. Volgens het deskundigenbericht wordt bij de winning van deze stoffen, anders dan bij bijvoorbeeld de winning van mergel, geen gebruik gemaakt van explosieven, zodat een typering als algemene vorm van zand-, grind- en kleiwinning aannemelijk is. Gelet hierop is de raad in het licht van de VNG-brochure uitgegaan van de juiste milieucategorie en te betrachten afstand tot de woningen van 200 m voor geluidhinder en 100 m voor stofhinder.
De afstand van de bestemming "Bedrijf - Zandwinning" tot de woning van [appellant sub 3] bedraagt ongeveer 287 m, zodat aan de richtafstand voor geluid van 200 m wordt voldaan. De afstand van deze bestemming tot de woning van [appellant sub 4] bedraagt ongeveer 85 m. De raad is met betrekking tot de woning van [appellant sub 4] gemotiveerd afgeweken van de afstand van 200 m voor geluidhinder en 100 m voor stofhinder, door te onderbouwen dat een goed woon- en leefklimaat wordt geborgd.
Daartoe heeft de raad ten aanzien van het geluid verwezen naar de resultaten van het geluidonderzoek die zijn neergelegd in rapport Wensink. In het deskundigenbericht wordt de bevinding bevestigd dat de geluidbelasting ter hoogte van de woning van [appellant sub 4] ook bij de gebiedsontwikkeling lager blijft dan de richtwaarde van 40 dB(A) voor een landelijke omgeving. Bij de woning van [appellant sub 3], die veel verder van de grens van de bestemming "Bedrijf - Zandwinning" ligt, blijft de geluidbelasting overigens ook onder die richtwaarde.
In het deskundigenbericht is verder vermeld dat in het onderzoek van de raad op een juiste wijze rekening is gehouden met de omzetting van land naar wateroppervlak. Er is volgens het deskundigenbericht geen duidelijk waarneembaar tonaal geluid ten gevolge van de landinstallatie of de zuiginstallatie hoorbaar. Van deze bestaande machines, die tevens voor de naastgelegen zandwinningsplaats worden gebruikt, staat reeds vast dat deze geen tonaal geluid produceren.
In een briefrapport van Grontmij van 11 december 2012 is de cumulatie van geluid door het bedrijf Remix toegelicht. In het deskundigenbericht is vermeld dat het bedrijf Remix reeds is meegenomen in de berekening voor de autonome situatie. Op basis van een eigen herberekening is in het deskundigenbericht geconcludeerd dat de bijdrage van Remix ter plaatse van de woning van [appellant sub 4] nagenoeg verwaarloosbaar is. Bij de woning van [appellant sub 3], die op een grotere afstand van de zandwinningsplaats ligt, zal dit temeer het geval zijn. Voorts is in het deskundigenbericht geconcludeerd dat het totale langtijdgemiddelde beoordelingsniveau inclusief de ontwikkeling en Remix ter plaatse van deze woningen onder de richtwaarde blijft. Evenmin is aannemelijk geworden dat dit anders wordt door het geluid afkomstig van de provinciale weg N374.
In hetgeen [appellant sub 4] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het geluidonderzoek niet op juiste wijze rekening is gehouden met de transitie van land naar water, het tonale geluid, de cumulatie van geluid en de invloed van verkeerslawaai van de N374. Nu gelet op het voorgaande ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] aan de richtafstand wordt voldaan en de geluidbelasting ter plaatse van woningen van [appellant sub 4] en [appellant sub 3] onder de richtwaarde voor een landelijke omgeving blijft, heeft de raad de geluidbelasting in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten.
In het deskundigenbericht is voorts vermeld dat de geluidbelasting vanwege voorbereidende werkzaamheden ter plaatse van de woning van [appellant sub 4] voor een korte periode 45 dB(A) kan bedragen. Daarbij kan zich tonaal geluid van de achteruitrijdsignalering van voertuigen voordoen, waarvan de bijdrage volgens het deskundigenbericht echter verwaarloosbaar is. Nu de voorbereidende werkzaamheden in de nabijheid van de woning van [appellant sub 4] plaatsvinden gedurende een periode van enkele dagen tot enkele weken, heeft de raad ook deze geluidbelasting in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten.
In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich met de door hem gegeven motivering niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor onaanvaardbare stofhinder als gevolg van het plan niet behoeft te worden gevreesd.
7. [ appellant sub 3] betoogt dat ten onrechte op alle gronden met de bestemming "Bedrijf - Zandwinning" in- en uitritten zijn toegestaan. Daartoe wijst hij erop dat in de onderzoeken is aangegeven waar in- en uitritten gesitueerd worden teneinde overlast door het verkeerslawaai zoveel mogelijk te beperken.
7.1. De raad stelt dat hij bij de vaststelling van het plan met betrekking tot de in- en uitritten is uitgegaan van een globale opzet. In het inrichtingsplan is de exacte situering van de uitritten aangegeven. Voor de feitelijke realisatie van in- en uitritten zal een afzonderlijke procedure gevolgd worden. Daarbij gelden de gebruikelijke inspraak- en beroepsmogelijkheden waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van omwonenden. Derhalve is niet beoogd om ongelimiteerd in- of uitritten mogelijk te maken. Inmiddels heeft de ontwerpomgevingsvergunning, waarin onder andere de in- en uitritten zijn opgenomen, ter inzage gelegen. Daarover zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
7.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Zandwinning" aangewezen gronden bestemd voor:
7.3. In het inrichtingsplan, dat behoort bij de ontgrondingenvergunning, is vermeld dat de bovengrond via de kortste route door de landerijen vanaf de nieuwe plas naar het depot wordt getransporteerd. Op de kaart bij het inrichtingsplan van fase I staat de in- en uitrit aangeduid met "in-/uitrit zandwinning". In het inrichtingsplan is verder vermeld dat de overige afvoer zal plaatsvinden via de Eeshoornweg richting de provinciale weg N347 en dat derhalve geen extra verkeersbewegingen zullen worden veroorzaakt in de omgeving. Nu de plaats van de in- en uitrit reeds anderszins publiekrechtelijk is gewaarborgd heeft de raad er in redelijkheid van kunnen afzien deze slechts door middel van een specifieke aanduiding op de verbeelding mogelijk te maken. Het betoog faalt.
8. [ appellant sub 4] betoogt dat als gevolg van de ontgrondingsactiviteiten ten onrechte de eikenwallen worden verwijderd. Dit leidt volgens hem tot een aantasting van karakteristieke historische groenelementen en verstoring van de vleermuizenpopulatie.
8.1. De raad stelt dat rekening is gehouden met de historische waarde van de eikenwallen, nu alvorens de eikenwallen worden verwijderd, nieuwe wallen worden geplant in het noorden van het gebied, waarbij wordt aangesloten bij de historische structuren van het landschap. Onder verwijzing naar het ecologisch onderzoek "De Poelkampen te Westdorp" van Ecologisch adviesbureau Buro Bakker van 20 oktober 2011 (hierna: onderzoek Bakker), dat is uitgevoerd op basis van het vleermuizenprotocol, stelt de raad dat er geen sprake is van vaste woon- of verblijfplaatsen of foerageergebied van vleermuizen in de eikenwallen.
8.2. In het inrichtingsplan, dat behoort bij de ontgrondingenvergunning, is voorzien in de herplanting van eikenwallen in de eerste fase van de uitvoering van de ontgrondingenvergunning, in aanvulling op de bestaande eikenwallen en ter compensatie van eikenwallen die ten gevolge van de ontgronding gerooid zullen worden, en waarbij wordt aangesloten bij historische structuren. Het plan staat hieraan niet in de weg. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de historische waarde van de eikenwallen.
Over het betoog van [appellant sub 4] met betrekking tot de aanwezigheid van vleermuizen, overweegt de Afdeling als volgt. Bij de voorbereiding van het plan heeft onderzoek door Buro Bakker plaatsgevonden. Uit dat onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen, geen belangrijke foerageergelegenheid en geen vaste vliegroutes aanwezig zijn. [appellant sub 4] heeft geen gegevens overgelegd die een begin van bewijs leveren dat zich ter plaatse te beschermen vleermuizen bevinden. De enkele stelling dat hij ter plaatse geregeld beschermde vleermuizen waarneemt acht de Afdeling in dit verband onvoldoende. Het betoog faalt.
Afwijkingsbevoegdheid (artikel 7, lid 7.1, van de planregels)
9. [ appellant sub 3] betoogt voorts dat de effecten van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder b, sub 1, van de planregels onvoldoende in kaart zijn gebracht.
9.1. De raad stelt dat de opgenomen afwijkingsbevoegdheid in artikel 7, lid 7.1, van de planregels een standaardregel is, zodat voor eventuele kleine afwijkingen niet het opstellen van een nieuw plan is vereist.
9.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van:
a. de gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
b. het bepaalde in het plan en toestaan dat:
1. een geringe verschuiving van de in het plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en indelingslijnen met ten hoogste 5 m wordt aangebracht;
2. openbare nutsvoorzieningen en openbare nutsgebouwtjes worden aangelegd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 10 m³ bedraagt;
3. ( ondergrondse) rioleringswerken, zoals rioolputten en bergbezinkbassins worden aangelegd.
Ingevolge lid 7.2, mag de in lid 7.1 genoemde omgevingsvergunning slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen;
b. het straat- en bebouwingsbeeld;
c. de verkeersveiligheid;
9.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels.
9.4. Met deze bepaling kan de bevoegdheid worden gecreëerd op ondergeschikte onderdelen van het plan af te wijken. Een afwijkingsregeling kan slechts betrekking hebben op planregels. Niet kan worden afgeweken van de in de verbeelding opgenomen bestemmingen. Toepassing van een afwijkingsregeling mag evenmin het effect hebben dat feitelijk de bestemming van gronden wordt gewijzigd.
9.5. De regeling in artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder b, sub 1, van de planregels geeft de bevoegdheid om de in het plan opgenomen bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en indelingslijnen te verschuiven. Toepassing van de bevoegdheid kan dus tot een wijziging van de bestemming van de gronden op de verbeelding leiden. Gelet daarop is het plan in zoverre in strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro vastgesteld. Het betoog slaagt.
10. [ appellant sub 4] en [appellant sub 3] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 4] en [appellant sub 3] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
11. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het de artikelen 3, lid 3.1, onder b, 4, lid 4.1, onder a, en 7, lid 7.1, onder b, sub 1, van de planregels betreft. De beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] zijn ongegrond.
12. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd wat de artikelen 3, lid 3.1, onder b, en 4, lid 4.1, onder a, van de planregels betreft.
Hierbij betrekt de Afdeling dat zij in hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het plan met inbegrip van de door de raad voorgestelde artikelen 3, lid 3.1, onder b, en 4, lid 4.1, onder a, van de planregels in zoverre in strijd met het door de raad gevoerde beleid is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat zodra de oevers zijn afgewerkt de kade kan worden benut als wandel- of ruiterpad. Zoals de Afdeling bij uitspraak heden in zaak nr. 201307437/1/R4 heeft geoordeeld staan de veiligheidsvoorschriften voor de ontgronding aan het gebruik van de oevers als wandel- of ruiterpad niet in de weg.
13. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Borger-Odoorn van 27 juli 2013, kenmerk 13.11703, voor zover het de artikelen 3, lid 3.1, onder b, 4, lid 4.1, onder a, en 7, lid 7.1, onder b, sub 1, van de planregels betreft;
a. artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels als volgt komt te luiden:
"b. groenvoorzieningen, inclusief recreatief medegebruik en wandel- en ruiterpaden;";
b. artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels als volgt komt te luiden:
"a. groenvoorzieningen en houtwallen, inclusief recreatief medegebruik en wandel- en ruiterpaden;";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover vernietigd wat de artikelen 3, lid 3.1, onder b, en 4, lid 4.1, onder a, van de planregels betreft;
V. draagt de raad van de gemeente Borger-Odoorn op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II. en III. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. verklaart de beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 2], en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Borger-Odoorn tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.034,74 (zegge: duizendvierendertig euro en vierenzeventig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Borger-Odoorn aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro).
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Hagen w.g. Kuipers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015