ECLI:NL:RVS:2015:2486

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
201406132/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering handhavend optreden tegen gebruik bijgebouw voor bed & breakfast in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juni 2014. De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze had geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van een bijgebouw op het perceel te Gasteren voor een bed & breakfast. Het college had eerder op 29 juni 2010 besloten om niet handhavend op te treden tegen het bijgebouw, en dit besluit werd later door het college bevestigd na bezwaar van appellanten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 maart 2015 behandeld. Appellanten betogen dat het gebruik van het bijgebouw in strijd is met het bestemmingsplan "Gasteren Dorp" en dat het college ten onrechte geen handhavend optreden heeft ingesteld. De Afdeling overweegt dat het gebruik van het bijgebouw voor de bed & breakfast onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt en dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik niet in strijd is met de bestemmingsvoorschriften. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak bevestigd, en het hoger beroep van appellanten is ongegrond verklaard.

Uitspraak

201406132/1/A1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Gasteren, gemeente Aa en Hunze, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juni 2014 in zaak nr. 11/6 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2010 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het bijgebouw op het perceel [locatie] te Gasteren.
Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. I.F.M. Kwint en [deskundige], en het college, vertegenwoordigd door T. Bruining, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [belanghebbende A] en [belanghebbende B].
Overwegingen
1. Ingevolge het bestemmingsplan "Gasteren Dorp" rust op het perceel de bestemming "Wonen - 1".
Ingevolge artikel 12.5, aanhef en onder a, wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor (recreatieve) bewoning.
Ingevolge artikel 23.2, onder a, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge het bepaalde onder d, is sublid a niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Gasteren" rustte op het perceel de bestemming "Eengezinshuizen, vrijstaand, met bijbehorende tuinen, voormalig agrarische bebouwing A4".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het voorheen tevens geldende facetbestemmingsplan "Bijgebouwenregeling Aa en Hunze" (hierna: het facetbestemmingsplan) zijn de voorschriften van dit bestemmingsplan van toepassing op aan- en uitbouwen en bijgebouwen, gelegen op gronden waarop ingevolge het geldende bestemmingsplan een woonbestemming of woonfunctie rust, uitgezonderd aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij recreatiewoningen.
Ingevolge het tweede lid zijn de voorschriften van dit bestemmingsplan van toepassing op de bestemmingsplannen die vigerend zijn op de datum van goedkeuring van dit bestemmingsplan.
Ingevolge de beschrijving in hoofdlijnen opgenomen in artikel 4 zullen de aan de gronden toegekende doeleinden, met uitzondering voor wat betreft aan- en uitbouwen en bijgebouwen, op de wijze worden nagestreefd zoals in het van toepassing zijnde vigerende bestemmingsplan is beschreven. Voor wat betreft aan- en uitbouwen en bijgebouwen zullen de doeleinden worden nagestreefd op de wijze zoals hierna in hoofdlijnen beschreven. Bovendien is hierna geschetst op welke wijze gebruik gemaakt dient te worden van de mogelijkheid nadere eisen te stellen of toepassing gegeven dient te worden aan de mogelijkheid vrijstelling te verlenen.
Ingevolge het bepaalde onder 4 moet er een aantoonbare noodzaak zijn voor uitbreiding c.q. extra bebouwing, die overigens niet in strijd mag zijn met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is het zoeken en creëren van ruimte in of aan de bestaande hoofdbebouwing. Als dat, op grond van stedenbouwkundige, verkeerskundige of welstandstechnische inzichten niet mogelijk is, komt de optie om te bouwen buiten de hoofdbebouwing in beeld. Verder wordt ook gelet op de volgende aspecten:
a. er dient bij de bouwaanvraag voor de bouw en/of vergroting van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aangetoond te worden dat het gebruik van die bouw en/of vergroting gekoppeld blijft aan de woonfunctie; (..).
Ingevolge artikel 5 gelden voor de bouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen de volgende bepalingen: [..]
b. aan-, en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 m vanaf de perceelsgrens te worden gebouwd of op de perceelsgrens.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot doel, strijdig met de gegeven bestemming. Tot een gebruik strijdig met deze voorschriften wordt in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.
Ingevolge het tweede lid wordt het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of -bedrijf als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: [..]
d. de activiteiten dienen qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving; [..].
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 5, wordt onder aan huis verbonden beroep of bedrijf verstaan een beroep of bedrijf aan huis dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
2. Het bijgebouw op het perceel, dat is gelegen naast het perceel van [appellant], wordt door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] gebruikt ten behoeve van een bed & breakfast. Het college heeft bij besluit van 11 september 2007 met toepassing van artikel 6, aanhef en onder 2, van de voorschriften van het facetbestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het bijgebouw. Het college heeft geweigerd handhavend op te treden tegen het in afwijking van de bouwvergunning van 11 september 2007 bouwen van het bijgebouw, alsmede tegen het gebruik van het bijgebouw als een bed & breakfast.
3. Het geschil spitst zich toe op het gebruik van het bijgebouw voor de bed & breakfast, in de vorm van het daarin onderbrengen van maximaal vier recreanten, verdeeld over maximaal twee kamers. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van het bijgebouw voor de bed & breakfast onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Gasteren Dorp" valt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van het bijgebouw in strijd is met het bestemmingsplan "Gasteren Dorp" en niet onder het overgangsrecht valt, nu het tevens in strijd is met artikel 4, aanhef en onder 4, sub, a, en artikel 8, eerste lid, van het voorheen geldende facetbestemmingsplan. Er wordt volgens [appellant] voorts ook niet voldaan aan het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van het facetbestemmingsplan, nu de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving. Het gebruik van het bijgebouw voor recreatieve bewoning vindt verder plaats op een te korte afstand van de perceelsgrens, aldus [appellant]. Volgens hem dienen de planvoorschriften met betrekking tot hoofdgebouwen naar analogie toegepast te worden op het onderhavige gebruik, nu het om bewoning gaat, en dient met betrekking tot hoofdgebouwen een afstand van 3 m tot de perceelsgrens aangehouden te worden.
4.1. Artikel 4, aanhef en onder 4, sub c, van de voorschriften van het facetbestemmingsplan maakt deel uit van de beschrijving in hoofdlijnen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 12 september 2012 in zaak nr. 201105535/1/A1) geeft een beschrijving in hoofdlijnen de wijze weer waarop de doeleinden van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Slechts wanneer een in de beschrijving in hoofdlijnen opgenomen bepaling duidelijk en concreet is geformuleerd, kan deze functioneren als rechtstreekse toetsingsnorm.
Uit de tekst van artikel 4, aanhef en onder 4, sub a, van de voorschriften van het facetbestemmingsplan volgt dat dit artikel ziet op het bouwen van onder meer bijgebouwen, zodat dit reeds hierom, los van de vraag of het artikel duidelijk en concreet is geformuleerd, geen grondslag biedt voor handhavend optreden tegen het gebruik van het bijgebouw als bed & breakfast.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van het bijgebouw voor de bed & breakfast niet kan worden aangemerkt als bewoning van het bijgebouw in de zin van artikel 8, eerste lid, van de voorschriften van het facetbestemmingsplan, zodat dit gebruik hiermee niet in strijd is. De Afdeling acht dit standpunt niet onjuist. Voorts staat vast dat de bed & breakfast kan worden begrepen onder het begrip ‘’een aan huis verbonden beroep of bedrijf’" , als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 5, van de voorschriften van het facetbestemmingsplan, hetgeen door [appellant] ook niet is betwist. Het door [appellant] aangevoerde biedt ook geen grond voor het oordeel dat het gebruik van het bijgebouw voor de bed & breakfast niet voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder d, van het facetbestemmingsplan. Het college heeft zich, onder verwijzing naar het gemeentelijk beleid zoals neergelegd in de notitie "Notitie Recreatieve Ontwikkelingen in bestaande gebouwen" van 9 maart 2005, op het standpunt kunnen stellen dat het gebruik van het bijgebouw voor de
bed & breakfast een activiteit betreft die qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving, nu het om een kleinschalige vorm van het onderbrengen van recreanten in bebouwing gaat, te weten maximaal vier personen verdeeld over twee kamers, waarvoor volgens het gemeentelijk beleid zoals neergelegd in de notitie geen planologische maatregelen noodzakelijk zijn. Het door [appellant] aangevoerde biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat de geluidsoverlast vanwege het gebruik van het bijgebouw voor de bed & breakfast zodanig is dat dit een ruimtelijke uitstraling heeft die niet in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. De stelling van [appellant], onderbouwd met een memo van [deskundige], dat de geluidsisolatie van het bijgebouw niet geschikt is voor het gebruik van het bijgebouw als bed & breakfast is daarvoor onvoldoende, nu hieruit niet van dergelijke geluidsoverlast blijkt.
Voor het oordeel dat de bouwvoorschriften van het facetbestemmingsplan met betrekking tot de afstand van hoofdgebouwen tot de perceelsgrens, zoals [appellant] betoogt, naar analogie toegepast dienen te worden in het geval van recreatieve bewoning en het gebruik van het bijgebouw hiermee in strijd is, bestaat voorts geen grond, reeds nu het om bouwvoorschriften gaat die geen grondslag bieden voor handhavend optreden tegen een bepaald gebruik. Het bijgebouw is bovendien in overeenstemming met het daarvoor geldende bouwvoorschrift zoals neergelegd in artikel 5, aanhef en onder b, van de voorschriften van het facetbestemmingsplan.
Uit het voorgaande volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het bijgebouw voor de bed & breakfast onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Gasteren Dorp" valt. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen het gebruik van het bijgebouw voor de bed & breakfast.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
580.