201500154/1/A1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 november 2014 in zaak nr. 11/4984 in het geding tussen:
[appellant] en [partij]
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander, thans het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de uitbouw van het balkon aan de achtergevel van het pand op het perceel [locatie] te Rotterdam (hierna: het perceel) binnen zestien weken geheel te verwijderen en verwijderd te houden dan wel deze aan te passen tot een vergunningvrij bouwwerk overeenkomstig het Besluit bouwvergunningsvrije en licht- bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb).
Bij besluit van 27 september 2011, verzonden op 5 oktober 2011, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2015, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman en
C. Descendre, beiden werkzaam bij de gemeente, ter zitting zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 15 september 2009 is geconstateerd dat het op het perceel aansluitend aan de eerste verdieping van het pand over de gehele breedte van de achtergevel gebouwde balkon met een diepte van 2,00 m, is verlengd. De constructie van het vergrote balkon steunt op de begane grond, waardoor deze constructie tevens dient als overkapping. De diepte van de overkapping is gemeten vanaf de gevel 3,20 m. Het zonder bouwvergunning gebouwde bouwwerk is in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan "Ommoord buiten de Ring".
2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, onder a, van de Woningwet, zoals deze wet luidde ten tijde van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van het Bblb, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt het bouwen van een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag aan een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
(…)
4º minder dan 2,5 m diep,
(…).
3. Gegeven de bouwdiepte van 3,20 m is voor het door [appellant] gebouwde bouwwerk een bouwvergunning vereist, nu artikel 2, aanhef en onderdeel a, onder 4o, van het Bblb slechts het bouwen van een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag aan een bestaande woning of bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot met een diepte van minder dan 2,50 m als bouwen van beperkte betekenis aanmerkt. Daardoor is het gebouwde bouwwerk niet vergunningvrij. Het college is bevoegd handhavend op te treden tegen het bouwen van het bouwwerk zonder bouwvergunning.
4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwwerk gelezen de toelichting bij de gewijzigde wetgeving voor bouwen zonder omgevingsvergunning vergunningvrij is. Die toelichting dient naar zijn mening zo te worden geïnterpreteerd dat, indien een bouwwerk voldoet aan de constructieve vereisten voor veiligheid, het bouwwerk vergunningvrij is.
5.1. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten tijde van het besluit van 27 september 2011 niet in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van haar bevoegdheid tot handhavend optreden. Dat de constructie voldoet aan de veiligheidsvereisten, wat daar verder van zij, maakt niet dat het bouwwerk omgevingsvergunningvrij is geworden.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat concreet zicht op legalisering bestaat. Hij voert hiertoe aan dat in de omgeving van het perceel vergelijkbare bouwwerken aanwezig zijn en dat het welstandsadvies van de Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam (hierna: de welstandscommissie) van 30 oktober 2009 niet deugdelijk is gemotiveerd. De situatie ter plaatse is nooit beoordeeld en in de omgeving van het perceel, bijvoorbeeld op de adressen Passiebloem 16 en Sierbloem 5/7, is de inbreuk op het gevelbeeld groter, aldus [appellant].
6.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel in dit geval in de weg staat aan handhavend optreden. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat sprake is van vergelijkbare gevallen. Het bouwwerk op het adres Passiebloem 16 betreft een aan dat pand gebouwde serre en balkon en het bouwwerk op het adres Sierbloem 5/7 is opgericht na verlening van een omgevingsvergunning.
6.2. Aan het oordeel dat het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand, heeft het college het advies van de welstandscommissie van 30 oktober 2009 ten grondslag gelegd. De welstandscommissie heeft geconstateerd dat het bouwwerk deels strijdig is met de Koepelnota Welstand Rotterdam en heeft negatief over de verlening van een bouwvergunning geadviseerd. Volgens de welstandscommissie moet in voldoende mate sprake zijn van ondergeschiktheid van het voorgestelde bouwwerk ten opzichte van het hoofdvolume en van een zorgvuldige aansluiting op het bestaande gevelbeeld. Dit bouwwerk voldoet niet aan deze criteria. De overkapping is fors en onzorgvuldig ingepast in het gevelbeeld.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich onder verwijzing naar dit advies in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en derhalve geen concreet zicht op legalisering bestaat. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het door het college ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. In het bijzonder behoefde de rechtbank geen aanleiding te zien voor het oordeel dat het college in afwijking van het negatieve advies van de welstandscommissie tot het oordeel had moeten komen dat het bouwwerk voldeed aan redelijke eisen van welstand.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht geen grond heeft gezien voor het oordeel dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
700.