ECLI:NL:RVS:2015:2461

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
201408675/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 23 september 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand ingediend, welke door de Raad voor Rechtsbijstand op 17 september 2013 was afgewezen. De Raad stelde dat de aangevraagde rechtsbijstand niet verleend kon worden, omdat het belang waarvoor [appellant] rechtsbijstand vroeg, redelijkerwijs door hemzelf behartigd kon worden, eventueel met hulp van een andere persoon of instelling. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de bezwaarprocedure niet zo complex was dat bijstand van een advocaat noodzakelijk was.

Tijdens de zitting op 10 juli 2015 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. J.W. Brouwer, en de Raad door mr. M. Doets en mr. C.W. Wijnstra. [Appellant] betoogde dat de opgelegde maatregel, die zijn uitkering met 50% verlaagde, een advocaat noodzakelijk maakte. Hij stelde dat het ontzeggen van gefinancierde rechtsbijstand in strijd was met artikel 6 van het EVRM, dat recht op een eerlijk proces waarborgt. De rechtbank oordeelde echter dat de Raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de zaak niet zo complex was dat juridische bijstand noodzakelijk was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bezwaarprocedure geen proces is in de zin van artikel 6 EVRM, omdat het een verlengde besluitvorming door het bestuursorgaan betreft. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201408675/1/A2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 september 2014 in zaak nr. 14/2712 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2013 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2014 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en mr. C.W. Wijnstra, beiden werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet binnen de werkingssfeer van deze wet vallen.
2. De aangevraagde toevoeging heeft betrekking op rechtsbijstand door een advocaat voor het maken van bezwaar tegen een besluit van 26 juli 2013, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe aan [appellant] een maatregel heeft opgelegd inhoudende dat zijn uitkering krachtens de Wet werk en bijstand gedurende één maand wordt verlaagd met 50%, omdat hij zonder afmelding niet was verschenen op zijn werk tijdens de proefperiode.
Aan zijn weigering de toevoeging te verstrekken heeft de raad ten grondslag gelegd dat [appellant] dit bezwaar zelf heeft kunnen maken, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling, van wie, onderscheidenlijk waarvan, de werkzaamheden niet binnen de werkingssfeer van de Wrb vallen. De zaak is feitelijk of juridisch niet zo complex, dat bijstand van een advocaat noodzakelijk was, aldus de raad.
3. [appellant] betoogt dat de bij het besluit van 26 juli 2013 opgelegde maatregel tot gevolg heeft dat zijn uitkering wordt gehalveerd en dat reeds daarom bijstand van een advocaat die in dit soort zaken gespecialiseerd is gerechtvaardigd is. Iedere burger moet in dit soort zaken de mogelijkheid hebben om zich tot een advocaat te wenden om hem op basis van gefinancierde rechtsbijstand bij te staan. Juist nu partijen van mening verschillen over het feitencomplex, is bijstand van een advocaat noodzakelijk, in ieder geval tijdens de hoorzitting in bezwaar. Het ontzeggen van gefinancierde rechtsbijstand is in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), aldus [appellant].
3.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012 in zaak nr. 201112684/1/A2, overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het maken van bezwaar tegen het besluit van 26 juli 2013 feitelijk en juridisch niet zo complex was, dat daarvoor bijstand van een advocaat noodzakelijk was. Dat zijn belangen naar [appellant] heeft gesteld, groot zijn, leidt op zichzelf nog niet tot die noodzaak. De rechtbank heeft terecht doorslaggevend geacht dat in die bezwaarprocedure met name de feitelijke vraag aan de orde was of [appellant] een gegronde reden had om zonder afmelding niet te verschijnen op zijn werk. Van hem kon worden verwacht dat hij deze reden zelf in bezwaar naar voren brengt en tijdens de hoorzitting zelf een toelichting geeft op de feiten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie, onderscheidenlijk waarvan, de werkzaamheden niet binnen de werkingssfeer van de Wrb vallen. Het Juridisch Loket kon hem bijvoorbeeld helpen bij het opstellen van zijn bezwaarschrift en hem adviseren over de bezwaarschriftenprocedure. Dat, als gesteld, het Juridisch Loket geen procedures voert en niet namens [appellant] het woord voert tijdens de hoorzitting in bezwaar, maakt dit niet anders en leidt derhalve niet tot een ander oordeel.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 november 2009 in zaak nr. 200903566/1/H2) is de bezwaarprocedure niet te beschouwen als een ‘procedure’ waar het ‘fair trial-beginsel’ van artikel 6 van het EVRM op ziet. De bezwaarprocedure is een vorm van verlengde besluitvorming door het bestuursorgaan en geen proces ten overstaan van een onafhankelijke rechter. Van schending van artikel 6 van het EVRM als door [appellant] bedoeld tijdens de bezwaarprocedure kan dan ook reeds hierom geen sprake zijn.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Slump w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
18-680.