201408629/1/A2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 september 2014 in zaken nrs. 14/1522 en 14/1524 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluiten van 28 januari 2014 en van 29 januari 2014 heeft de raad aanvragen van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 7 april 2014 heeft de raad de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 16 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en mr. C.W. Wijnstra, beiden werkzaam bij de raad, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de
Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet binnen de werkingssfeer van deze wet vallen.
De raad voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb beleid, onder meer neergelegd in de Werkinstructie C010 Wet werk en bijstand (hierna: de Werkinstructie).
Volgens de Werkinstructie wordt de aanvraag om toevoeging, als daaruit blijkt dat de uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: de Wwb) is afgewezen, buiten behandeling is gesteld of geschorst, omdat rechtzoekende bijvoorbeeld niet de gevraagde stukken of informatie heeft verstrekt, afgewezen met tekstcode 130 (zelfredzaamheid). Als de advocaat bij de aanvraag gemotiveerd aangeeft dat sprake is van een inhoudelijk juridisch verweer kan een toevoeging worden verstrekt.
2. De aangevraagde toevoegingen hebben betrekking op rechtsbijstand door een advocaat voor het maken van bezwaar en het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening tegen de buitenbehandelingstelling van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wwb wegens het niet of niet-tijdig verstrekken van alle gevraagde gegevens. Bij besluiten van 28 januari 2014 en 29 januari 2014 heeft de raad deze aanvragen met toepassing van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb afgewezen omdat het om een probleem ging waarvoor geen advocaat nodig is. In de besluiten op bezwaar van 7 april 2014 heeft de raad, onder verwijzing naar de Werkinstructie, aanvullend gemotiveerd dat de aan te voeren gronden van feitelijke aard zijn. [appellant] kan zelf aangeven waarom hij de gevraagde gegevens niet kon indienen en waarom hij vanwege zijn psychische gesteldheid geen adequate toelichting heeft kunnen geven, aldus de raad.
3. [appellant] betoogt dat de aangevraagde toevoegingen ten onrechte op de voet van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb zijn afgewezen. Hij voert daartoe aan dat hij aan de doorverwijzing van het Juridisch Loket naar een advocaat, gelet op het systeem van gefinancierde rechtsbijstand en daarbinnen gemaakte afspraken, de rechtens te honoreren verwachting kon ontlenen dat de raad hem een toevoeging zou verlenen. Bovendien heeft de raad voor het instellen van beroep tegen het besluit op bezwaar aangaande de buitenbehandelingstelling wel een toevoeging verleend, aldus [appellant].
3.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2014, in zaak nr. 201303653/1/A2 overwogen dat het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Een doorverwijzing van het Juridisch Loket kan weliswaar een aanwijzing opleveren dat het inschakelen van een advocaat nodig is, maar aan de enkele doorverwijzing kan niet het vertrouwen worden ontleend, dat de raad de vervolgens aangevraagde toevoegingen zal verlenen. Een toevoegingsaanvraag vergt nog een andere en verdergaande beoordeling die ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, en derde lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb door de raad zelf dient te worden verricht. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat het geschil over de buitenbehandelingstelling louter feitelijk van aard is en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een juridisch inhoudelijk verweer diende te voeren. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad de aanvragen om een toevoeging terecht op de voet van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb heeft afgewezen.
Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de weigering om de toevoegingen af te geven in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu voor het instellen van beroep inzake de buitenbehandelingstelling wel een toevoeging is verstrekt, faalt dit betoog, reeds omdat de bezwaarprocedure en de beroepsprocedure geen soortgelijke procedures zijn.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Slump w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
18-680.