ECLI:NL:RVS:2015:246

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
201404709/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs door CBR

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 april 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil ontstond na een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 19 augustus 2010, waarin het rijbewijs van [appellant] ongeldig werd verklaard. Het CBR verklaarde op 19 november 2013 het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat het CBR het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de bezwaartermijn was overschreden.

[appellant] stelde in hoger beroep dat het besluit van 19 augustus 2010 niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, waardoor het niet in werking zou zijn getreden. Hij voerde aan dat hij pas vanaf 8 november 2011 op het adres was ingeschreven waar het besluit naartoe was gestuurd, en dat het CBR niet had aangetoond dat hij op het moment van het besluit op dat adres ingeschreven was. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat het besluit op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 januari 2015 behandeld. De vertegenwoordigers van zowel [appellant] als het CBR waren aanwezig. Na de behandeling van de zaak heeft de Afdeling geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank bevestigt. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 februari 2015.

Uitspraak

201404709/1/A1.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 april 2014 in zaak nr. 13/10325 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard.
Bij besluit van 19 november 2013 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.V. Hendriksen, advocaat te Leiden, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.A. Launspach, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR zijn bezwaar tegen het besluit van 19 augustus 2010 vanwege een overschrijding van de bezwaartermijn terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat het besluit van 19 augustus 2010 niet op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, zodat het besluit niet in werking is getreden. In dit verband voert [appellant] aan dat uit zijn ID-staat conform SKDB blijkt dat hij pas vanaf 8 november 2011 is ingeschreven in de GBA op het adres waarnaar het besluit van 19 augustus 2010 is verzonden. Volgens hem had het CBR moeten bewijzen dat uit de GBA blijkt dat hij ook ten tijde van het besluit van 19 augustus 2010 op dat adres was ingeschreven en is niet van belang dat hij heeft gereageerd op een besluit van 28 mei 2010 dat naar hetzelfde adres is verzonden als het besluit van 19 augustus 2010.
1.1. Niet in geschil is dat het besluit van 19 augustus 2010 op die dag is verzonden naar het adres [locatie], te [plaats].
1.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het besluit van 19 augustus 2010 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat van een verschoonbare termijnoverschrijding niet is gebleken. Dat uit de ID-staat conform SKDB van [appellant] zou blijken dat hij pas vanaf 8 november 2011 is ingeschreven op het adres [locatie] te [plaats] in plaats van de in de GBA opgenomen datum van 29 december 2008 en dat het CBR, volgens [appellant], niet heeft bewezen dat hij ten tijde van het besluit van 19 augustus 2010 was ingeschreven op dat adres, geeft geen grond voor een ander oordeel. In het besluit van 28 mei 2010 waarbij het CBR [appellant] een onderzoek naar de geschiktheid om een voertuig te besturen heeft opgelegd, dat eveneens naar het adres [locatie] te [plaats] is verzonden, is onder meer opgenomen: "Als u tijdens deze procedure verhuist of tijdelijk elders verblijft, moet u dat schriftelijk aan ons doorgeven. De procedure wordt namelijk voortgezet, ook als wij niet meer over u juiste correspondentieadres beschikken". Nu [appellant] op dit besluit heeft gereageerd doch geen adreswijziging heeft doorgegeven, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het CBR ervan mocht uitgaan dat ook het besluit van 19 augustus 2010 naar het genoemde adres verzonden kon worden. Bovendien is het zowel per aangetekende als per gewone post verzonden besluit van 19 augustus 2010 niet geretourneerd. Onder deze omstandigheden kan de verwijzing van [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 in zaak nr. 201209011/1/A3, daargelaten wat hij daarmee tracht te bereiken, hem niet baten.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
374-724.