ECLI:NL:RVS:2015:2448

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
201409203/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen en de rechtsgeldigheid van de betrokken besluiten

Op 5 augustus 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Urkerweg ong.". Dit bestemmingsplan werd op 24 september 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Haaksbergen. Tegen dit besluit hebben appellanten, allen wonend te Haaksbergen, beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de stichting Schaapskudde Haaksbergen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De zaak is behandeld op 6 mei 2015.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling oordeelde dat het beroep van twee appellanten niet-ontvankelijk was, omdat zij niet als rechtstreeks belanghebbenden konden worden aangemerkt. De Afdeling concludeerde dat de afstand tot het plangebied te groot was om een rechtstreeks belang aan te nemen.

Inhoudelijk betoogden de appellanten dat het plan in strijd was met de Wet ammoniak en veehouderij, maar de Afdeling oordeelde dat de raad in redelijkheid had kunnen besluiten dat de schaapskooi ten behoeve van natuurbeheer kon worden gerealiseerd. De Afdeling verwierp ook de argumenten van de appellanten over de noodzaak van de schaapskooi en de emissierechten voor ammoniak. De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de parkeergevolgen van het plan aanvaardbaar waren. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Uitspraak

201409203/1/R1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Haaksbergen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Haaksbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Urkerweg ong." vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de stichting Stichting Schaapskudde Haaksbergen (hierna: de stichting) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2015, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [vier gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door R.C. Oude Moleman en L. ten Thije Boonkkamp-van de Wege, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de stichting, vertegenwoordigd door, [secretaris] van de stichting, en [gemachtigde].
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Ontvankelijkheid
2. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant A] en [appellant B], niet-ontvankelijk is, omdat zij niet als rechtstreeks belanghebbenden bij het bestreden besluit zijn aan te merken. Volgens de raad wonen [appellant A] en [appellant B] op een te grote afstand van het plangebied. Zij hebben geen direct zicht op het plangebied, noch ondervinden zij op andere wijze gevolgen van de voorziene ontwikkeling, aldus de raad.
2.1. [appellant A] en [appellant B] wonen op een afstand van ongeveer 820 m onderscheidenlijk 680 m van het plangebied. Vanaf deze percelen hebben zij geen zicht op de betrokken percelen. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de door [appellant] en anderen bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts hebben [appellant A] en [appellant B] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt
De conclusie is dat [appellant A] en [appellant B] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen. Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant A] en [appellant B], is niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
3. [appellant] en anderen betogen dat het plan ten onrechte voorziet in een nieuwe agrarische vestiging in het extensiveringsgebied, nu deze ontwikkeling in strijd is met de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: Wav). Weliswaar bestaat een uitzondering voor het houden van dieren voor natuurbeheer, maar niet voor een informatiecentrum en gebouwen.
3.1. Aan de gronden binnen het plangebied zijn de bestemmingen "Maatschappelijk - Schaapskooi" en "Agrarisch met waarden - Landschap" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Landschap" aangewezen gronden onder meer bestemd voor het weiden van vee.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Maatschappelijk - Schaapskooi" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een schaapskooi met informatiecentrum, alsook ondergeschikte en daarbij behorende
1. kleinschalige detailhandel;
2. kleinschalige horeca;
[…];
In de schaapskooi mogen uitsluitend tijdens de lammerperiode van 15 februari tot 1 mei schapen worden gehouden tot een maximum van 205 stuks.
3.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav wijzen provinciale staten de gebieden aan die als zeer kwetsbaar worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 4 wordt een omgevingsvergunning voor het oprichten van een veehouderij geweigerd, indien een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 m rond een zodanig gebied.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, wordt in afwijking van artikel 4 een omgevingsvergunning niet geweigerd indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
3.3. Niet in geschil is dat het plangebied binnen de zone van 250 m als bedoeld in artikel 4 van de Wav ligt. Dit betekent echter niet dat geen omgevingsvergunning zou kunnen worden verleend, nu artikel 5, tweede lid, van de Wav een uitzondering biedt indien in een veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer. De raad heeft toegelicht dat in de voorziene schaapskooi schapen zullen worden gehouden ten behoeve van natuurbeheer. Derhalve ziet de Afdeling geen aanleiding om ervan uit te gaan dat geen omgevingsvergunning voor de voorziene schaapskooi kan worden verleend en dat de schaapskooi niet binnen de planperiode kan worden gerealiseerd. Verder ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de Wav in de weg staat aan de overige voorziene bebouwing zoals het informatiecentrum, nu de Wav alleen betrekking heeft op de ammoniakemissie uit dierenverblijven van veehouderijen. Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen betogen voorts dat de noodzaak voor een schaapskooi ontbreekt, nu de schaapskudde ruim 30 jaar zonder de voorziene ontwikkeling heeft gefunctioneerd.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de schapen die gebruik zullen maken van de voorziene schaapskooi thans tijdelijk worden gehuisvest. Vanwege het duurzame onderhoud van het Buurseveen is het noodzakelijk om schapen te laten grazen. De voorziene schaapskooi ligt dicht bij dat gebied, aldus de raad.
4.2. De omstandigheid dat de schaapskudde tot op heden elders beschikte over stalruimte, betekent niet dat de raad niet in redelijkheid belang heeft kunnen toekennen aan het voornemen een schaapskooi te realiseren. Hierbij is van belang dat voorziene schaapskooi op korte afstand ligt van het gebied waar de schaapskudde zal grazen ten behoeve van natuurbeheer. Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen betogen dat de emissierechten voor uitstoot van ammoniak van het voormalige bedrijf op het perceel Urkerweg 6 ten onrechte zijn gebruikt voor de saldering ten behoeve van de voorziene schaapskooi. [appellant] en anderen voeren hiertoe aan dat dit bedrijf reeds is beëindigd en voor het perceel een woonbestemming geldt. [appellant] en anderen betogen voorts dat de ammoniakrechten voor de bedrijven op de percelen Watermolenweg 16 en Smitterijweg 8 te Haaksbergen en Braamweg 6 te Buurse niet voor de saldering kunnen worden gebruikt, nu niet vast staat dat de nieuwe eigenaar over deze emissierechten kon beschikken.
[appellant] en anderen betogen voorts dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de uitstoot van stikstofdioxide als gevolg van een toename van verkeer.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene ontwikkeling niet leidt tot een toename van de depositie op het Natura 2000-gebied Buurserzand & Haaksbergerveen. De raad heeft, voor de vraag of de voorziene schaapskooi geen verslechtering of significant verstorend effect tot gevolg heeft voor de soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen, zich aangesloten bij de beoordeling die het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft verricht in het kader van de aanvraag om een vergunning ingevolge de Nbw 1998 voor de schaapskooi. In die beoordeling en in het rapport "Toetsing van de realisatie van de Schaapskooi aan de Urkerweg in Haaksbergen aan N depositie op habitattypen" is de ammoniakemissie van de voorziene ontwikkeling berekend, evenals de afname van de ammoniakemissie vanwege de intrekking van de milieuvergunningen voor de percelen Urkerweg 6, Watermolenweg 16 en Smitterijweg 8 te Haaksbergen en Braamweg 6 te Buurse. Voorts zijn in de beoordeling en in genoemd rapport de gevolgen van de toename van het verkeer voor de emissie van stikstofdioxide bezien.
5.2. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
Ingevolge artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998, maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
Ingevolge artikel 19j, vijfde lid, van de Nbw 1998 geldt de verplichting tot het maken van een passende beoordeling bij de voorbereiding van een plan niet in gevallen waarin het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt, voor zover de passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat plan.
5.3. Het gebied Buurserzand & Haaksbergerveen is een Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder n, van de Nbw 1998. De instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied hebben onder meer betrekking op stikstofgevoelige habitats. Het Natura 2000-gebied Buurserzand & Haaksbergerveen ligt op korte afstand van het plangebied.
5.4. Nu de op 14 juni 2013 verleende vergunning ingevolge de Nbw 1998 onaantastbaar was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en de daarin opgenomen passende beoordeling recentelijk is gemaakt en niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van nieuwe gegevens of inzichten, heeft de raad, gelet op artikel 19j, vijfde lid, van de Nbw 1998, mogen uitgaan van deze passende beoordeling. Gelet hierop heeft de raad de beëindiging van de veehouderijen dan wel vermindering van de veebestanden op de percelen Urkerweg 6, Watermolenweg 16 en Smitterijweg 8 te Haaksbergen en Braamweg 6 te Buurse als mitigerende maatregelen mogen aanmerken en in redelijkheid kunnen oordelen dat geen sprake is van een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied of van een significant verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] en anderen vrezen voorts dat het plan te veel verkeersbewegingen tot gevolg heeft en dat er onvoldoende parkeerplaatsen zijn tijdens evenementen zoals de lammetjesdagen.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeerstoename als gevolg van het plan gering is en dat tijdens de evenementen kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Wat betreft het parkeren heeft de raad verwezen naar een verklaring van de exploitant van de nabijgelegen manege De Sterruiters waarin staat dat de parkeergelegenheid van de manege ten behoeve van de drie door de stichting aangegeven evenementen per jaar kan worden gebruikt.
6.2. In het rapport "Schaapskooi/informatiecentrum Urkerweg, verkeerskundige analyse" van 4 oktober 2011 van Goudappel Coffeng, staat dat de huidige verkeersdruk op de Urkerweg en wegen in de omgeving erg laag is. Voorts staat in het rapport dat de voorziene ontwikkeling leidt tot een toename van ongeveer 22 verkeersbewegingen per dag. Tijdens de evenementen, zoals lammetjesdag, zijn er meer verkeersbewegingen. Wat betreft parkeren tijdens de evenementen is vermeld dat de maximaal benodigde parkeercapaciteit (200-250 parkeerplaatsen) niet op het eigen perceel opgevangen kan worden. Het gebruik van een weide in de omgeving of bijvoorbeeld het gebruik van een parkeerterrein bij een manege of iets dergelijks is noodzakelijk om voldoende parkeerruimte te kunnen bieden.
6.3. Wat betreft de verkeersbewegingen tijdens evenementendagen is ter zitting door de stichting onweersproken gesteld dat bezoekers gedurende de dag komen en gaan waardoor op een bepaald moment slechts een beperkt deel van het totale aantal bezoekers aanwezig is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen dat de reguliere verkeersbewegingen en verkeersbewegingen tijdens evenementen uit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren opleveren. Hierbij is van belang dat op evenementendagen extra parkeergelegenheid beschikbaar kan worden gesteld. Gelet op de verklaring van de exploitant van manege De Sterruiters is dat voldoende aannemelijk. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de parkeergevolgen van het plan aanvaardbaar. Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A] en [appellant B], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.
w.g. Koeman w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
191-763.