201500939/1/A2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 december 2014 in zaak nr. 14/5710 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2008 herzien en vastgesteld op € 23.852,00.
Bij besluit van 30 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Voorts heeft de dienst het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2008 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij mondelinge uitspraak van 9 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellante] heeft in 2008 gebruik gemaakt van gastouderopvang via [gastouderbureau]. Haar moeder was gastouder en woonde bij haar in.
Bij besluit van 9 oktober 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 toegekend van € 31.771,00.
Bij besluit van 9 december 2008 heeft de dienst dat voorschot herzien en vastgesteld op € 26.319,00.
Bij brief van 6 november 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] geïnformeerd over een onderzoek van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst naar [gastouderbureau] en aangekondigd haar aanvraag kinderopvangtoeslag te controleren.
Vervolgens heeft dienst bij besluit van 13 oktober 2010, uitgaande van een lager aantal opvanguren dan in de aanvraag is vermeld, het voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 herzien en vastgesteld op € 23.852,00.
Bij brief van 17 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] verzocht om betalingsbewijzen van de kinderopvangkosten in 2008.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 30 mei 2014, waarin het voorschot is herzien en op nihil vastgesteld, ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij over 2008 daadwerkelijk kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij over 2008 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft. Volgens [appellante] heeft zij aangetoond dat zij in dat jaar € 27.769,46 aan kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Zij heeft de gastouder betaald door een bankoverschrijving van € 20.000,00 en een contante betaling van € 3.931,00. Voorts heeft het gastouderbureau € 3.838,46 aan bemiddelingskosten ingehouden. Gelet op deze daadwerkelijk gemaakte kosten voor kinderopvang stelt zij aanspraak te hebben op kinderopvangtoeslag.
[appellante] betoogt voorts dat ook de kost en inwoning van de gastouder als kosten van kinderopvang moeten worden meegenomen. Zij stelt dat de gemaakte kosten voor maaltijden van de gastouder in 2008 € 1.017,96 bedragen en dat de inwoning in dat jaar kan worden gelijkgesteld aan een vergoeding van € 1.830,00. Uitgaande van deze gemaakte kosten wegens kost en inwoning van de gastouder, de girale betaling van € 20.000,00 aan de gastouder en de bemiddelingskosten van € 3.838,46, bedragen de totale gemaakte kosten van kinderopvang in 2008, zonder rekening te houden met de contante betalingen, in totaal € 26.686,42. Volgens [appellante] heeft zij ook in dat geval aanspraak op kinderopvangtoeslag.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 5 juni 2013 in zaak nr. 201205528/1/A2; www.raadvanstate.nl), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte van die kosten is.
3.2. Aan [appellante] is over 2008 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 23.852,00 toegekend dat is betaald aan het gastouderbureau. Het bureau heeft het voorschot, verminderd met de bij [appellante] in rekening gebrachte bemiddelingskosten, doorbetaald aan [appellante].
[appellante] heeft geen jaaropgave of facturen met betaalbewijzen overgelegd. Niet is in geschil dat uit de stukken volgt dat in 2008 het uurtarief € 6,10 bedraagt, waarvan € 0,83 aan bemiddelingskosten en € 5,27 aan opvangkosten. Uitgaande van het door [appellante] gestelde en door de Belastingdienst/Toeslagen niet betwiste totaal aantal opvanguren in 2008 van 4.176, bedragen de door [appellante] aan de opvangouder te betalen opvangkosten in totaal € 22.007,52.
[appellante] heeft een bankafschrift overgelegd waaruit volgt dat zij op 23 december 2008 een bedrag van € 20.000,00 heeft overgeboekt naar de gastouder. [appellante] heeft gesteld dat zij daarnaast de gastouder € 3.931,00 contant heeft betaald. Zij heeft die stelling echter niet gestaafd met kwitanties of bankafschriften waarop geldopnames staan die corresponderen met die betalingen. Tot slot heeft zij gesteld dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt in de vorm van uitgaven voor kost en inwoning van de gastouder. Daargelaten of deze door [appellante] gestelde uitgaven kunnen worden aangemerkt als kosten in de zin van artikel 7 van de Wko, heeft zij niet met bewijsstukken aangetoond dat zij met de gastouder hierover afspraken heeft gemaakt en dat zij die kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Uit het voorgaande volgt dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten voor kinderopvang in 2008 volledig en daadwerkelijk heeft betaald. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] over 2008 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
609.