201307896/4/R1.
Datum uitspraak: 29 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], handelend onder de naam [appellante C], gevestigd te Staphorst,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Staphorst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellante C] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Onder meer [appellante C] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2014, waar onder meer [appellante C], bijgestaan door mr. T. de Beet, advocaat te Zaandam, en de raad, vertegenwoordigd door ing. R. Stegeman en mr. R. Halfwerk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij einduitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 8 oktober 2014, in zaak nr. 201307896/1/R1 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 25 juni 2013 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 13 januari 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening [locatie 1]/[locatie 2 (en 3)]" vastgesteld. De raad heeft aangegeven met dit besluit de gebreken in het besluit van 25 juni 2013 te hebben hersteld.
[appellante C] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, bij brief van 4 maart 2015 haar zienswijze over het besluit van 13 januari 2015 naar voren gebracht. Bij brief van 2 april 2015 heeft zij deze aangevuld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
De tussenuitspraak
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 8 oktober 2014 overwogen dat het besluit van 25 juni 2013, wat betreft het perceel [locatie 2] voor de gronden waaraan in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" was toegekend en in het nu voorliggende plan de bestemming "Bedrijf" is toegekend, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Tevens heeft de Afdeling daarin overwogen dat dit besluit wat betreft de vergroting van het plandeel met de bestemming "Wonen" ten opzichte van het voorheen geldende plan voor het perceel [locatie 1] onvoldoende is gemotiveerd.
2. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellante C] tegen het besluit van 25 juni 2013 gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft het perceel [locatie 2] voor de gronden waaraan in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" was toegekend en in het vastgestelde plan de bestemming "Bedrijf" is toegekend en voor zover het betreft het deel van het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" voor het perceel [locatie 1] waaraan in het voorheen geldende bestemmingsplan geen woonbestemming was toegekend.
Het besluit van 13 januari 2015
3. Bij besluit van 13 januari 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening [locatie 1]/[locatie 2 (en 3)]" vastgesteld. Dit bestemmingsplan ziet op de gronden die eveneens in het bestemmingsplan "Buitengebied" waren betrokken. Met artikel 2 van de regels van het besluit van 13 januari 2015 is de definitie van de term ‘bestaand’ aangepast. Tevens is aan een deel van het perceel [locatie 1] de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur" toegekend.
4. Het besluit van 13 januari 2015 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede onderwerp van het geding.
5. [appellante C] betoogt dat ten onrechte geen aanduiding voor een autoschadeherstelbedrijf met autospuiterij aan zijn perceel is toegekend, waardoor de planregeling niet duidelijk genoeg is. Dit is volgens haar in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat in soortgelijke gevallen wel een aanduiding aan bedrijven is toegekend.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bedrijf van [appellante C] met de huidige planregeling geheel als zodanig is bestemd, zodat het toekennen van een aanduiding niet nodig is.
5.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.22, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" moet onder bestaand worden verstaan:
a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming.
Ingevolge artikel 2 van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening [locatie 1]/24(a)" luidt artikel 1.22, aanhef en onder c:
"het bepaalde onder b is niet van toepassing op het bestemmingsvlak Bedrijf behorende bij het adres [locatie 2](a) te Staphorst."
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven behorend tot de categorieën 1 en 2 van de bij de planregels behorende Staat van bedrijven;
b. bedrijven die bestaan ten tijde van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
5.3. In de tussenuitspraak is reeds overwogen dat niet in geschil is dat op de gronden met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 2] een autoschadeherstelbedrijf met autospuiterij van categorie 3.1 wordt uitgeoefend. Voorts is gesteld noch gebleken dat met de thans geldende planregeling dit bedrijf ter plaatse van de bestemming "Bedrijf" niet is toegestaan. De Afdeling is van oordeel dat de gekozen wijze van bestemmen niet dusdanig onduidelijk is dat de planregeling rechtsonzeker is of dat deze anderszins in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De omstandigheid dat geen aanduiding aan de gronden voor het bedrijf van [appellante C] is toegekend vormt derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 13 januari 2015 niet in stand kan blijven.
Het betoog faalt.
5.4. Wat betreft het beroep op het gelijkheidsbeginsel stelt de raad zich op het standpunt dat aan het toekennen van specifieke aanduidingen aan andere bedrijven redenen ten grondslag liggen die voor het perceel van [appellante C] niet aan de orde zijn. Aan een groenrecyclingbedrijf is een specifieke aanduiding toegekend en eveneens aan een houtverwerkingsbedrijf, omdat daarmee de regeling uit eerdere specifieke bestemmingsplannen voor deze bedrijven uit het oogpunt van rechtszekerheid één-op-één is overgenomen. Voor een hoveniers- en kwekersbedrijf is een specifieke aanduiding opgenomen omdat de raad recht wil doen aan de feitelijk aanwezige en vergunde activiteiten van dit bedrijf en het beleid geldt dat geen kwekerijactiviteiten in het gebied Punthorst de Maat worden toegestaan. Voor het hoveniersbedrijf is een specifieke aanduiding opgenomen omdat ter plaatse afwijkende maten voor bebouwing gelden.
In hetgeen [appellante C] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante C] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
6. Wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur" voor het perceel [locatie 1] betoogt [appellante C] dat dit te klein is. Volgens haar klopt de ligging van het plandeel niet ten opzichte van het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" voor het perceel [locatie 1] en voor het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor haar perceel. Omdat voor het bepalen van de ligging van deze twee laatste plandelen volgens haar niet is uitgegaan van de daadwerkelijke kruin van de Lankhorsterweg is het plandeel met de bestemming "Verkeer" te breed en liggen de plandelen voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te ver van de kruin van de weg.
6.1. De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend plan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad heeft in de toelichting van het bij het besluit van 13 januari 2015 behorende bestemmingsplan en in de toelichting op dit besluit vermeld dat hij heeft besloten het plandeel voor het perceel [locatie 1] te leggen op de grens zoals deze in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1994" lag. Dit uitgangspunt acht de Afdeling niet onredelijk. Voorts staat in de toelichting dat deze grens niet exact is te bepalen, omdat de schaal van de plankaart van het bestemmingsplan "Buitengebied 1994" 1:10.000 was en op de plankaart geen ondergrond aanwezig was. Er staat voorts dat de raad de opsteller van het bestemmingsplan "Buitengebied 1994" heeft verzocht de afmetingen te bepalen en dat deze afmetingen zijn overgenomen in het nu voorliggende bestemmingsplan en in het bestemmingsplan "Buitengebied" dat op 25 juni 2013 is vastgesteld. Daarbij is vanuit het midden van de lijnen op de plankaart van het bestemmingsplan "Buitengebied 1994" gemeten, aldus de plantoelichting. De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid de ligging van de plandelen voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] ten opzichte van het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor de Lankhorsterweg aldus heeft kunnen vaststellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat de afmetingen die de raad voor de ligging van de plandelen hanteert nauwelijks afwijken van de afmetingen op de plankaart van het bestemmingsplan "Buitengebied 1994" die volgen uit het door [appellante C] overgelegde rapport "Meting bestemmingsplanvlak" van 23 juli 2014 door Bureau Noord.
Het betoog faalt.
7. Wat betreft het betoog van [appellante C] dat aan een deel van haar perceel ten onrechte de bestemming "Verkeer" is toegekend, overweegt de Afdeling dat [appellante C] hiermee haar beroepsgronden heeft uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden.
Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellante C] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante C] tegen het besluit van 13 januari 2015 ongegrond.
Proceskostenveroordeling
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B], handelend onder de naam [appellante C], tegen het besluit van de raad van de gemeente Staphorst van 25 juni 2013 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Staphorst van 25 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied", voor wat betreft:
- de gronden voor het perceel [locatie 2] waaraan in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1994" de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" was toegekend en in het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Bedrijf" is toegekend, en;
- het deel van het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" voor het perceel [locatie 1] waaraan in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1994" geen woonbestemming was toegekend;
III. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B], handelend onder de naam [appellante C], tegen het besluit van de raad van de gemeente Staphorst van 13 januari 2015 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Staphorst tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B], handelend onder de naam [appellante C], in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Staphorst aan [appellant A] en [appellant B], handelend onder de naam [appellante C], het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, griffier.
De voorzitter
is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
w.g. Verhage
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015
655.