ECLI:NL:RVS:2015:241

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
201404744/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bestuursdwang wegens hennepkwekerij in huurwoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde in verband met het ontmantelen van een hennepkwekerij in de woning van [appellant] te Rotterdam. Het dagelijks bestuur had op 26 april 2013 besloten om bestuursdwang toe te passen en de kosten daarvan op [appellant] te verhalen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] als overtreder kon worden aangemerkt, ondanks zijn betoog dat hij de woning had onderverhuurd aan [persoon] en niet op de hoogte was van de hennepkwekerij. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 januari 2015 behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet wist van de hennepkwekerij, en dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam terecht had gehandeld door de bestuursdwang toe te passen. De rechtbank had ook terecht overwogen dat het college niet verplicht was om [appellant] de gelegenheid te geven om zelf de hennepkwekerij te ontmantelen, gezien de ernstige risico's die de situatie met zich meebracht. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201404744/1/A1.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2014 in zaak nr. 13/6881 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde (thans: het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam).
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2013 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde zijn beslissing om jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen in verband met het op 20 december 2012 ontmantelen van een hennepkwekerij in de woning aan de [locatie] te Rotterdam (hierna: de woning) op schrift gesteld. Daarbij heeft het de aan de bestuursdwang verbonden kosten voor rekening van [appellant] gebracht.
Bij afzonderlijk besluit van 26 april 2013 heeft het dagelijks bestuur de kosten van de bestuursdwang vastgesteld.
Bij besluit van 5 september 2013 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] tegen de besluiten van 26 april 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat te Rotterdam, en G. Gunes, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] huurt de woning sinds 19 september 2011 van de stichting Woonbron. Vaststaat dat het gebruik van de woning als hennepkwekerij in strijd is met het bepaalde in artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet zodat het dagelijks bestuur ter zake handhavend kon optreden.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij als overtreder kan worden aangemerkt. Hij voert daartoe aan dat hij de woning had onderverhuurd aan [persoon] en dat hij beschikte over een tussen hen gesloten huurovereenkomst en een kopie van het identiteitsbewijs van [persoon]. [appellant] voert aan dat [persoon] de huur betaalde. Voorts zou [persoon] het gehuurde pand, voor zover aan [appellant] bekend, als woning gaan gebruiken. [appellant] stelt dat hij niet kon weten dat in de woning een hennepkwekerij was aangelegd. Hij voert voorts aan dat hem strafrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 oktober 2012 in zaak nr. 201201634/1/A1) mag van een onderverhuurder worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem in gebruik gegeven pand wordt gemaakt, zolang hij als huurder verantwoordelijk is voor het pand. [appellant] heeft het pand na het sluiten van de overeenkomst tot onderverhuur van de woning niet meer bezocht en heeft geen contact gehad met [persoon]. Door dit na te laten heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij niet wist of had kunnen weten dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt, temeer nu [appellant] de huurtermijnen maandelijks contant per post ontving hetgeen extra waakzaamheid van hem vereiste. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college [appellant] heeft kunnen aanmerken als overtreder. Dat [appellant], naar hij stelt, geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, geeft, wat daarvan ook zij, geen grond voor een ander oordeel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor een strafrechtelijke vervolging een andere maatstaf geldt dan voor de vraag of [appellant] als overtreder in de zin van artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college hem niet in de gelegenheid behoefde te stellen de hennepkwekerij zelf te ontmantelen. Hij voert daartoe aan dat de gevaarlijke situatie beëindigd kon worden door het uitschakelen van de elektriciteit, waarna [appellant] zelf voor de ontmanteling had kunnen zorgdragen.
3.1. In het besluit van 26 april 2013 tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang, dat bij besluit van 5 september 2013 in stand is gelaten, is opgenomen dat de hennepkwekerij niet alleen een ernstig brand- en elektrocutiegevaar oplevert, maar tevens kan leiden tot grote risico's op waterschade, stankoverlast en legionellabesmetting. Voorts brengt het gebruik van diverse chemicaliën volgens het college extra risico's met zich. Aanvullend hierop heeft het college ter zitting verklaard dat het met het oog op de omvang van de kwekerij en de omstandigheid dat deze op het moment van ontdekking in bedrijf was, volgens vast gebruik direct tot ontruiming is overgegaan. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college voor het beëindigen van de onveilige situatie had kunnen volstaan met het afsluiten van de elektriciteit. Daarbij is van belang dat het enkel afsluiten van de elektriciteit de strijdige situatie, die werd veroorzaakt door de aanwezigheid van de hennepkwekerij als geheel, niet zou hebben weggenomen. Voorts zou de hennepkwekerij in dat geval met een nieuwe aansluiting kunnen worden voortgezet, dan wel elders kunnen worden opgezet.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college [persoon] niet als overtreder heeft aangemerkt en dat het college de kosten van de handhaving op [persoon] had moeten verhalen. [appellant] is, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1 is overwogen, terecht als overtreder aangemerkt, zodat het college de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang op hem kon verhalen. Dat mogelijk ook [persoon] als overtreder kan worden aangemerkt, doet niet af aan de bevoegdheid van het college om de kosten op [appellant] te verhalen.
5. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college aanvankelijk voornemens was hem een bestuurlijke boete op te leggen, doch daarvan heeft afgezien. Anders dan [appellant] betoogt, volgt daaruit niet dat het besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang onrechtmatig is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor de oplegging van een bestuurlijke boete een andere maatstaf geldt, omdat een bestuurlijke boete, anders dan de toepassing van spoedeisende bestuursdwang, een bestraffend karakter heeft.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
374-724.