201307437/1/R4.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2013, kenmerk 3.8/2013001353, heeft het college een vergunning als bedoeld in de Ontgrondingenwet verleend aan [belanghebbende] voor de ontgronding van het gebied De Poelkampen te Ellertshaar.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Het college, [appellante sub 1] en [appellant sub 3] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellante sub 1] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2014, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij Arag rechtsbijstand, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. H.A. Wieringa, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door J. Venema en H. Hidding, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], S.S. Schinselaar en A. van Straten, werkzaam bij Grontmij Nederland B.V.
Overwegingen
Het bestreden besluit
1. De bij het bestreden besluit verleende ontgrondingenvergunning ziet op de afgraving van het huidige agrarische gebied "De Poelkampen", nabij Ellertshaar, ten behoeve van de zandwinning "Ellertshaar" door [belanghebbende] Tussen de beoogde zandwinning en de percelen van omwonenden zijn watergangen, bomensingels en eikenwallen aanwezig. Het gebied omvat ongeveer 78 hectare en zal in twee fases worden ontwikkeld. De eerste fase van de ontgronding, waarop deze vergunning ziet, omvat een gebied van ongeveer 42 hectare en omvat de winning van 4,19 miljoen m³ ophoogzand en 6,28 miljoen m³ beton- en metselzand.
Wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is het verboden zonder vergunning te ontgronden dan wel als eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker, opstalhouder, beklemde meier of gebruiker van enige onroerende zaak toe te laten dat aldaar zonder vergunning ontgronding plaats heeft.
Ingevolge het tweede lid kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.
Ingevolge artikel 10, vijfde lid, worden besluiten tot het verlenen of wijzigen van een vergunning genomen na afweging van de in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen.
Strijd met de Omgevingsvisie
3. [appellant sub 2] betoogt dat de ontgronding strijd oplevert met de Omgevingsvisie van de provincie Drenthe, vastgesteld op 2 juni 2010 (hierna: de omgevingsvisie) nu de multifunctionaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het gebied onvoldoende zijn gewaarborgd. Er bestaat onduidelijkheid hoe het gebruik van wandel- en ruiterpaden zich verhoudt tot de veiligheidseisen voor de zandwinning.
3.1. De multifunctionaliteit is volgens het college in de omgevingsvisie niet al vanaf het begin van de zandwinning vereist, deze moet aan het einde van de zandwinning zijn verzekerd. In dit geval is de multifunctionaliteit echter reeds tijdens de zandwinning aanwezig. Daarbij is de veiligheid van gebruikers van de wandel- en ruiterpaden gewaarborgd. Hiertoe voert het college aan dat eerst de oevervoorziening wordt aangelegd. Derhalve kan de natuurontwikkeling vanaf het moment van de realisatie van de oevervoorziening op gang komen. Wandel- en ruiterpaden worden pas opengesteld als de oevervoorziening volledig is aangelegd. Ingevolge de voorschriften A.8, A.15 en A.16 van de ontgrondingenvergunning geldt een meldingsplicht voor afkalvingen, verzwakkingen en inbressingen en een herstelplicht. Van strijd met de omgevingsvisie is derhalve geen sprake, aldus het college.
3.2. Ingevolge voorschrift A.4 van de ontgrondingenvergunning kan het bevoegd gezag aanwijzingen geven over de wijze van afwerken en het tijdstip waarop de afwerking van een terreingedeelte gereed moet zijn. Uitgangspunt hierbij is het bij deze vergunning behorende inrichtingsplan Gebiedsontwikkeling Poelkampen van 28 augustus 2012 (hierna: het inrichtingsplan).
Ingevolge voorschrift A.8 moet een inbressing die het vergunde talud passeert dezelfde dag aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd.
Ingevolge voorschrift A.15 dient indien zich beneden de vergunde lopen bresvorming, verzwakking of oeverafkalving heeft voorgedaan dit dezelfde werkdag te worden gemeld aan het bevoegd gezag.
Ingevolge
voorschrift A.16 moeten overschrijdingen van de belopen (voorschrift A.15) worden hersteld. Herstelmaatregelen moeten zo spoedig mogelijk worden uitgevoerd, maar uiterlijk binnen een termijn van 24 maanden. Herstelmaatregelen moeten zijn gebaseerd op in A.15 genoemd onderzoek.
Ingevolge voorschrift A.23 moet het ontgrondingsterrein worden afgewerkt en beplant volgens het bij deze vergunning behorende inrichtingsplan.
Ingevolge voorschrift A.24 dient door middel van voldoende borden langs de grenzen van het ontgrondingsterrein te worden gewaarschuwd voor gevaarlijk en diep water. Deze borden moeten tevens worden geplaatst bij iedere toegang tot het terrein.
3.3. Volgens de omgevingsvisie werkt het provinciebestuur slechts mee aan nieuwe zandwinningen wanneer die multifunctioneel zijn en ruimtelijke kwaliteit hebben. Bij het verlenen van ontgrondingenvergunningen stelt het provinciebestuur eisen aan de afwerking van de zandwinplaats. Indien een plas ontstaat, gaan de eisen onder andere over de oeverbelijning, de steilte van de oever en de diepte. Bij zandwinningen moet van tevoren het toekomstige gebruik of de bestemming worden aangegeven tenzij dat niet mogelijk is, zoals bij zeer langdurige zandwinningen, in welk geval de afwerking mogelijkheden moet bieden om de zandwinplaats in een later stadium een nuttige functie te geven.
3.4. Niet in geschil is dat de vereisten van multifunctionaliteit en ruimtelijke kwaliteit van toepassing zijn op de zandwinning "Ellertshaar". De aan de vergunning verbonden voorschriften A.4 en A.23 stellen eisen aan de afwerking van de zandwinningsplaats. Daarbij wordt verwezen naar het bij de vergunning behorende inrichtingsplan. Zoals in het deskundigenbericht is vermeld, volgt uit het inrichtingsplan dat vanaf het begin van de uitbreiding veel aandacht zal worden besteed aan landschappelijke inpassing van de zandwinningactiviteiten en aan het geschikt maken van het gebied voor het uiteindelijke recreatieve gebruik en natuurontwikkeling. Onder meer zullen daartoe oevers worden ingericht in overeenstemming met de beoogde eindsituatie. Zodra de oevers zijn afgewerkt behoort ook recreatief medegebruik door de kade te benutten als wandel- of ruiterpad tot de mogelijkheden. Hierbij betrekt de Afdeling dat zij bij uitspraak van heden in zaak nr. 201307435/1/R4 zelfvoorziend de artikelen 3, lid 3.1, onder b, en 4, lid 4.1, onder a, van de planregels van het bij besluit van 27 juni 2013 door de raad van de gemeente Borger-Odoorn vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied De Poelkampen" heeft aangepast. De veiligheidsvoorschriften voor de ontgronding staan aan het gebruik van de oevers als wandel- of ruiterpad niet in de weg. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de multifunctionaliteit en ruimtelijke kwaliteit zijn gewaarborgd, zodat er geen strijd bestaat met de omgevingsvisie. Het betoog faalt.
Wateroverlast
4. [appellante sub 1], wier boomkwekerij is gelegen op ongeveer 291 m van het gebied van de zandwinning, vreest wateroverlast door de ontgronding en daardoor gevolgen voor de exploitatie van haar bedrijf. Het college heeft volgens haar ten onrechte vooraf niet voldoende zekerheid geboden over deze gevolgen van de zandwinning. Weliswaar kan het college op grond van de vergunning het aanbrengen van drainage voorschrijven, maar dit is niet concreet aangeboden aan [appellante sub 1] en biedt zonder nadere afspraken en onderzoek vooraf evenmin zekerheid, aldus [appellante sub 1]. In dit verband wijst [appellante sub 1] op een onderzoek van Aequator Groen en Ruimte, dat in haar opdracht is uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport "Mogelijke effecten zandwinning bij Poelkampen op boomkwekerijkavel Westdorp", gedateerd 1 november 2013 (hierna: rapport Aequator). Het onderzoek bestaat onder meer uit een kritische beoordeling van het geohydrologische onderzoek dat in opdracht van het college is uitgevoerd.
[appellant sub 2], wiens woning op ongeveer 287 m van het gebied van de zandwinning is gelegen, betoogt dat de ontgrondingenvergunning ten onrechte is verleend nu geen nulmeting is verricht. Hij stelt dat het verrichten van een nulmeting meerwaarde heeft nu in de onderzoeken is geconcludeerd dat er een leemte bestaat in de kennis van de geohydrologische omstandigheden. Er bestaat volgens hem dan ook onvoldoende inzicht in de gevolgen van de ontgronding voor zijn perceel.
[appellant sub 3], die op zijn perceel een bed and breakfast en een paardenhouderij exploiteert, vreest voor vernatting van zijn tot op ongeveer 13 m van het gebied van de zandwinning gelegen gronden door de verhoging van het grondwater, waardoor tevens de paardenbak, die op ongeveer 23 m van het gebied van de zandwinning is gelegen, onbruikbaar kan worden. De vergunning bevat volgens hem onvoldoende waarborgen voor het geval dat de monitoringsresultaten afwijken van de theoretische berekening.
4.1. Het college stelt dat uit het rapport Gebiedsontwikkeling Poelkampen Geohydrologisch onderzoek, Grontmij Nederland B.V. van 22 augustus 2012 (hierna: rapport Grontmij) blijkt dat geen direct risico op wateroverlast bestaat. Voorts verwijst het college naar de reactie van Grontmij van 27 januari 2014 op het rapport Aequator, volgens welke reactie de bevindingen uit het rapport Aequator in lijn zijn met de bevindingen van het geohydrologische onderzoek van Grontmij en geen aanleiding geven dat onderzoek aan te passen.
Door middel van het voorgeschreven monitoringsprogramma kan het effect van de zandwinning ter plaatse van de eigendommen van omwonenden in de praktijk worden gecontroleerd, aldus het college. [belanghebbende] is in voorkomende gevallen op grond van de vergunningvoorschriften verplicht tot het treffen van aanvullende schadebeperkende maatregelen, waarbij de keuze voor de uitvoering in overleg met omwonenden kan worden bepaald.
Het college stelt voorts dat een nulmeting slechts noodzakelijk is wanneer zettingen worden verwacht. Dit is voor [appellant sub 2] niet het geval, nu zetting zal optreden bij zettingsgevoelige grondlagen zoals veen en klei en de woning van [appellant sub 2] is gelegen op zand. Met betrekking tot de gestelde leemte in kennis stelt het college dat het rapport van Grontmij voldoende gedetailleerd is en voldoende duidelijkheid over mogelijke probleemsituaties geeft.
4.2. Ingevolge het aan de ontgrondingenvergunning verbonden voorschrift A.17 zijn door de ontgronding aanpassingen nodig aan de waterbeheersing. Deze aanpassingen dienen tijdig te worden gerealiseerd, op zodanige wijze dat geen overlast wordt veroorzaakt voor de percelen grenzend aan - of in de omgeving van de plas. Het betreft de aanleg van nieuwe watergangen, de bouw van regelbare stuwen, de aanleg van (tijdelijke) kaden en drainage van percelen waar vernatting wordt verwacht.
Ingevolge voorschrift A.18 dient de vergunninghouder minimaal één week voor het begin van de zuigwerkzaamheden in de plas een peilschaal te laten plaatsen en te onderhouden, waarop de hoogte van de waterstand in de plas is af te lezen.
Ingevolge voorschrift A.19 moeten de effecten van de winning van zand op de geohydrologie worden gemonitord door de registratie van de freatische grondwaterstanden en stijghoogten in peilbuizen rondom de zandwinplas. Vergunninghouder registreert in deze pijlbuizen ten minste op de veertiende en de achtentwintigste van elke maand de grondwaterstanden of stijghoogten in de peilbuizen. Het betreft de filters beschreven in het bij deze vergunning behorende rapport Gebiedsontwikkeling Poelkampen Geohydrologisch onderzoek, hoofdstuk 7 en bijlage 15, Grontmij Nederland B.V. (20 juli 2012, nummer 274965) revisie 5. Daarnaast worden nog een aantal extra locaties in de monitoring opgenomen conform de als bijlage 1 bij deze vergunning opgenomen kaart.
Ingevolge voorschrift A.20 moet als grondwaterstanden automatisch worden geregistreerd naast de automatische registratie twee keer per jaar handmatig worden gemeten ter ijking van de automatische metingen.
Ingevolge voorschrift A.21 moeten de geïnventariseerde grondwaterstanden en stijghoogten, de peilen in de beide plassen, de aan- en afvoer van water naar de plassen Ellertshaar en Poelkampen, de neerslag en de verdamping en het volume gewonnen zand (voorschriften A.12, A.14 en A.18 t/m A.20) vanwege de vergunninghouder, door een onafhankelijk geohydrologisch adviseur worden uitgewerkt en geanalyseerd. De uitwerking en de analyse moeten zijn gericht op het mogelijk optreden van nadelige effecten van de ontgronding en nodige aanpassingen aan de waterbeheersing. Aspecten die in deze analyse aandacht moeten hebben betreffen de in het voorschrift nader genoemde aspecten. De geïnventariseerde gegevens alsmede de uitwerking en analyse ervan, moeten jaarlijks in april worden gerapporteerd aan het bevoegd gezag. Een populaire samenvatting van de resultaten dient onderdeel te zijn van deze rapportage. Vergunninghouder draagt er zorg voor dat deze samenvatting wordt toegezonden aan de direct omwonenden en stelt, indien zij hierom verzoeken, de totale rapportage ter beschikking aan deze direct omwonenden. De provincie kan specifieke aanvullende mitigerende en effect beperkende maatregelen voorschrijven. Deze maatregelen kunnen bijvoorbeeld de in het voorschrift nader genoemde maatregelen betreffen.
Ingevolge voorschrift B.5 is de vergunninghouder verplicht de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen, teneinde te voorkomen dat de provincie Drenthe dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden.
4.3. De Afdeling overweegt dat in het deskundigenbericht met betrekking tot de boomkwekerij van [appellante sub 1] is geconcludeerd dat op een klein deel van haar perceel een stijging van de grondwaterstand te verwachten is. Hoewel de gronden laag liggen, is de huidige grondwaterstand lager dan de grenswaarde voor normaal agrarisch gebruik. Wel is er weinig marge om een stijging op te vangen als in werkelijkheid de grondwaterstand hoger uitkomt dan de voorspelde waarde. In het deskundigenbericht is met betrekking tot rapport Aequator vermeld dat de bevindingen uit het rapport van Grontmij zijn verduidelijkt. De bevindingen in het rapport Aequator vormen volgens het deskundigenbericht geen aanleiding om het rapport van Grontmij in twijfel te trekken.
In het deskundigenbericht is met betrekking tot het perceel van [appellant sub 2] geconcludeerd dat een stijging van de grondwaterstand kan worden verwacht. Echter ligt zijn perceel op een zodanige hoogte dat de toename van de grondwaterstand niet leidt tot een overschrijding van de grens voor normaal agrarisch en woongebruik. Met betrekking tot het betoog dat een nulmeting moet plaatsvinden, wordt in het rapport van Grontmij en het deskundigenbericht gesteld dat de woning is gebouwd op stabiel zand en er derhalve geen sprake is van zettingsgevoelige gronden.
Volgens het deskundigenbericht zal er ter plaatse van de weilanden van [appellant sub 3] in een klein gebied vernatting optreden. Gelet op de geringe omvang hiervan ten opzichte van de totale oppervlakte weiland wordt voor beperking in het gebruik van de gronden als weidegrond niet gevreesd. Ook met de geringe toename ligt ter plaatste van de paardenbak de grondwaterstand nog ruim onder de grens voor agrarisch gebruik voor zandgrond met een moerige laag. Voor zover [appellant sub 3] stelt dat zich in de huidige situatie wateroverlast voordoet, staat die volgens het deskundigenbericht los van de zandwinning.
In hetgeen [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze bevindingen onjuist zijn en het door het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoek onjuist of onvolledig is te achten. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd evenmin aanleiding voor het oordeel dat er een zodanige leemte in kennis is dat een nulmeting had dienen plaats te vinden. Gelet hierop faalt het betoog van [appellant sub 2].
4.4. Voorts is in de voorschriften A.20 en A.21 van de ontgrondingenvergunning bepaald dat een eventuele stijging van de grondwaterstand moet worden gemeten en dat de analyse gericht moet zijn op het mogelijk optreden van nadelige effecten en nodige aanpassingen. Het college kan op grond daarvan aanvullende maatregelen voorschrijven. Verder moeten op grond van voorschrift B.5 redelijkerwijs mogelijke maatregelen worden genomen ter voorkoming van schade van derden en verplicht voorschrift A.17 tot drainage van percelen waar vernatting wordt verwacht. Op grond van voorschrift A.21 kan het college zo nodig het aanbrengen van drainage als aanvullende maatregel voorschrijven.
In het deskundigenbericht is vermeld dat het ontbreken van enige vorm van grenswaarden in de voorschriften weinig houvast biedt bij de beantwoording van de vraag of, op welk moment en op welke wijze maatregelen zullen worden getroffen naar aanleiding van de resultaten van de monitoring.
4.5. Naar aanleiding van het gestelde in het deskundigenbericht heeft het college in de zienswijze over het deskundigenbericht en ter zitting gesteld dat het gewenste houvast ten aanzien van de vraag of, op welk moment en op welke wijze maatregelen zullen worden getroffen naar aanleiding van de resultaten van de monitoring, kan worden geboden door een aanscherping van de voorschriften omtrent de monitoring en de rapportage daarvan. Het college heeft de Afdeling verzocht zelf in de zaak te voorzien door de voorschriften A.19 en A.21 aan te passen conform het in de zienswijze opgenomen tekstvoorstel.
4.6. Nu het college zich over de beoordeling van en het treffen van maatregelen naar aanleiding van de resultaten van de monitoring van de grondwaterstand op een ander standpunt stelt dan het in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van de voorschriften A.19 en A.21 is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De betogen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] slagen.
Geluid- en stofhinder
5. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de ontgrondingsactiviteiten onaanvaardbare geluidhinder zullen veroorzaken. [appellant sub 3] vreest voorts voor onaanvaardbare stofhinder als gevolg van deze activiteiten.
5.1. Het college stelt dat het aspect geluid dient te worden beoordeeld in het kader van de daarvoor noodzakelijke omgevingsvergunning.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 14 april 2010, in zaak nr. 200808340/1/R2, biedt de Ontgrondingenwet een algemeen afwegingskader voor bij de ontgronding betrokken belangen. Deze wet dient evenwel terug te treden voor zover in de bescherming van bij de ontgronding betrokken belangen door specifieke wettelijke regelingen wordt voorzien. Nu de door [appellant sub 3] en [appellant sub 2] gestelde gevolgen voor het milieu kunnen worden beoordeeld in een procedure op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kunnen deze aspecten in de onderhavige procedure niet aan de orde komen. De betogen falen.
Eikenwallen
6. [appellant sub 3] betoogt dat als gevolg van de ontgrondingsactiviteiten ten onrechte de eikenwallen worden verwijderd. Dit leidt volgens hem tot een aantasting van karakteristieke historische groenelementen en verstoring van de vleermuizenpopulatie.
6.1. Het college stelt primair dat [appellant sub 3] geen beroep kan doen op deze belangen, aangezien regels met betrekking tot natuurbehoud en flora en fauna niet dienen om het belang van [appellant sub 3] te beschermen. Subsidiair stelt het college dat rekening is gehouden met de historische waarde van de eikenwallen, nu alvorens de eikenwallen worden verwijderd, nieuwe wallen worden geplant in het noorden van het gebied, waarbij wordt aangesloten bij de historische structuren van het landschap. Onder verwijzing naar het ecologisch onderzoek "De Poelkampen te Westdorp" van Ecologisch adviesbureau Buro Bakker van 20 oktober 2011 (hierna: onderzoek Bakker), dat is uitgevoerd op basis van het vleermuizenprotocol, stelt het college dat er geen sprake is van vaste woon- of verblijfplaatsen of foerageergebied van vleermuizen in de eikenwallen.
6.2. In het inrichtingsplan, dat behoort bij de vergunning, is voorzien in de herplanting van eikenwallen in de eerste fase van de uitvoering van de ontgrondingenvergunning, in aanvulling op de bestaande eikenwallen en ter compensatie van eikenwallen die ten gevolge van de ontgronding gerooid zullen worden, en waarbij wordt aangesloten bij historische structuren. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college de historische waarde van de eikenwallen onvoldoende in zijn beoordeling heeft betrokken.
Over het betoog van [appellant sub 3] dat de ontgrondingenvergunning niet kan worden verleend in verband met de aanwezigheid van vleermuizen, overweegt de Afdeling als volgt. Bij de voorbereiding van de aanvraag van de ontgrondingenvergunning heeft onderzoek van Buro Bakker plaatsgevonden. Uit dat onderzoek is gebleken dat ter plaatse van de eikenwallen geen vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen, geen belangrijke foerageergelegenheid en geen vaste vliegroutes aanwezig zijn. [appellant sub 3] heeft geen gegevens overgelegd die een begin van bewijs leveren dat zich ter plaatse te beschermen vleermuizen bevinden. De enkele stelling dat hij ter plaatse geregeld beschermde vleermuizen waarneemt acht de Afdeling in dit verband onvoldoende.
Het betoog faalt.
Herhalen zienswijzen
7. [appellant sub 3] en [appellant sub 2] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 3] en [appellant sub 2] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie
8. De beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het de voorschriften A.19 en A.21 betreft. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
9. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
Hierbij betrekt de Afdeling dat zij in hetgeen [appellante sub 1] en [appellant sub 3] ten aanzien van wateroverlast hebben aangevoerd geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het college bij afweging van de in artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet bedoelde belangen, onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] dan wel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunning met de door het college voorgestelde voorschriften A.19 en A.21 toereikend is ter bescherming van de gronden van [appellante sub 1] en [appellant sub 3].
Proceskosten
10. Het college dient ten aanzien van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij is ten aanzien van [appellante sub 1] rekening gehouden met kosten voor het opstellen van een deskundigenrapport (87 uren x het forfaitaire bedrag van € 75,00 per uur). Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] gegrond;
II. vernietigt het besluit van college van gedeputeerde staten van Drenthe van 2 juli 2013, kenmerk 3.8/2013001353, voor zover het voorschriften A.19 en A.21 betreft;
III. bepaalt dat:
a. voorschrift A.19 als volgt komt te luiden:
"De effecten van de winning van zand op de geohydrologie moeten worden gemonitord door de registratie van de freatische grondwaterstanden en stijghoogten in peilbuizen rondom de zandwinplas. De vergunninghouder zorgt dat de grondwaterstanden of stijghoogten in deze peilbuizen tenminste dagelijks geautomatiseerd worden geregistreerd (Handboek meten van grondwaterstanden in peilbuizen, STOWA 2012-50). Het betreft de filters beschreven in het bij deze vergunning behorende rapport Gebiedsontwikkeling Poelkampen Geohydrologisch onderzoek, hoofdstuk 7 en bijlage 15, Grontmij Nederland BV (20 juli 2012, nummer 274965) revisie 5. Daarnaast worden nog een aantal extra locaties in de monitoring opgenomen conform de als bijlage 1 bij deze vergunning opgenomen kaart. De monitoring dient te worden uitgevoerd door een onafhankelijk adviesbureau.";
b. voorschrift A.21 komt als volgt te luiden:
"De geïnventariseerde grondwaterstanden en stijghoogten, de peilen in de beide plassen, de aan -en afvoer van water naar de plassen Ellertshaar en Poelkampen, de neerslag en de verdamping en het volume gewonnen zand (voorschriften A.12, A.14 en A.18 t/m A.20) moeten vanwege de vergunninghouder, door een onafhankelijke geohydrologisch adviseur worden uitgewerkt en geanalyseerd. De uitwerking en de analyse moeten zijn gericht op het mogelijk optreden van nadelige effecten van de ontgronding en nodige aanpassingen aan de waterbeheersing.
Aspecten die in deze analyse aandacht moeten hebben:
- de doorlatendheid van de strook tussen de plassen Poelkampen en Ellertshaar,
- mogelijke verdroging of vernatting van landbouw en natuur als gevolg van de zandwinning Poelkampen;
- evaluatie van het monitoringprogramma.
De geïnventariseerde gegevens alsmede de uitwerking en analyse ervan, moeten jaarlijks in april worden gerapporteerd aan het bevoegd gezag. Een populaire samenvatting van de resultaten dient onderdeel te zijn van deze rapportage. Vergunninghouder draagt er zorg voor dat deze samenvatting wordt toegezonden aan de directe omwonenden en stelt, indien zij hierom verzoeken, de totale rapportage ter beschikking aan deze direct omwonenden.
De provincie kan specifieke aanvullende mitigerende/effect beperkende maatregelen voorschrijven. Deze maatregelen kunnen bijvoorbeeld betreffen:
- het beperken van de waterdoorlatendheid van de strook tussen de plassen Ellertshaar en Poelkampen;
- aanpassing van kadehoogten;
- het aanbrengen van een duiker waarmee het peil in de plas Poelkampen een bovengrens verkrijgt;
- het brengen van perswater afkomstig van de winning Poelkampen naar de plas Ellertshaar;
- het aanbrengen van regelbare stuwen in watergangen rond de plas Poelkampen;
- het aanpassen van watergangen;
- het aanbrengen van drainage.
De monitoringsresultaten dienen jaarlijks te worden beoordeeld en gerapporteerd. De eerste rapportage vindt plaats na een waarnemingsperiode van 6 maanden na de start van het zandzuigen. De rapportages moeten worden geleverd binnen 3 maanden na de waarnemingsperiode. Indien er een vermoeden bestaat van significante effecten, verdroging of vernatting dan dient een correctie voor de invloed van weersomstandigheden op de monitoringsresultaten (grondwaterstand tijdreeksen) te worden toegepast, door gebruik te maken van een door het college van gedeputeerde staten van Drenthe geaccepteerd computerprogramma voor tijdreeksanalyse (Meyanthes of gelijkwaardig). Indien na correctie voor weersinvloeden een afwijking van 5 cm van de referentiewaarde in de tijdreeks van de grondwaterstanden wordt geconstateerd, is er mogelijk sprake van een ‘significante trend’. Als referentiewaarde gelden de grondwaterstanden zoals deze zijn vastgesteld in de periode voorafgaand aan de start van de werkzaamheden in de in het gebied aanwezige monitoringsputten. Indien een significante trend is geconstateerd, neemt het college van gedeputeerde staten van Drenthe binnen 6 maanden na ontvangst van de rapportage een besluit over de al dan niet te nemen vervolgstappen.";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover vernietigd;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
- [appellante sub 1] tot een bedrag van € 7.559,74 (zegge: zevenduizendvijfhonderdnegenenvijftig euro en vierenzeventig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Drenthe aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van:
a. € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor [appellante sub 1];
b. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Hagen w.g. Kuipers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
271-808.