201311351/2/R2.
Datum uitspraak: 29 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Rheden,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Rheden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2013, kenmerk 13.39, heeft de raad het bestemmingsplan "Rheden, witte vlekken" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. Smits, en de raad, vertegenwoordigd door D.J.L.J. van Dun, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 24 september 2014, nr. 201311351/1/R2 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 24 september 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 19 december 2014 heeft de raad meegedeeld dat hij bij besluit van 16 december 2014, kenmerk 14.39, een gewijzigd plan heeft vastgesteld, teneinde het gebrek dat in de tussenuitspraak is genoemd te herstellen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] over het nieuwe besluit van 16 december 2014 een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 23 juni 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, en de raad, vertegenwoordigd door D.J.L.J. van Dun, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de raad ontoereikend heeft gemotiveerd dat het besluit van 24 september 2013 voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "dienstverlening" en "maatschappelijk" voor het perceel [locatie] te Rheden (hierna: het perceel) niet leidt tot een aantasting van de stedenbouwkundige waarden, die volgens het bestemmingsplan "Rheden-Oost" bescherming behoeven.
2. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 24 september 2013 is gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "dienstverlening" en "maatschappelijk" op het perceel, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
3. Bij tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak alsnog toereikend te motiveren waarom de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "dienstverlening" en "maatschappelijk" passend zijn voor het perceel dan wel de planregeling voor deze gronden gewijzigd vast te stellen.
4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 16 december 2014 het plan gewijzigd vastgesteld. Daarbij is voor de gronden aan de noordzijde van het perceel, zoals weergegeven in de verbeelding, de bestemming "Tuin" toegekend. De planregels zijn, voor zover thans van belang, aangevuld met een nieuw artikel 4.1 en met gebruiksregels parkeren in artikel 9.2.
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder b, van de gewijzigde planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor verhardingen, waarbij uitsluitend verhard mag worden ten behoeve van één erfontsluitingsweg met een breedte van maximaal 3 meter en welke haaks op de aansluitende gronden gelegen aan de Arnhemsestraatweg gesitueerd dient te worden.
Ingevolge artikel 9.2, lid 9.2.2, geldt onverminderd het bepaalde in de overige artikelen in deze regels dat in, op of onder een bouwwerk dan wel op of onder het bijbehorende terrein voorzien dient te zijn in voldoende parkeergelegenheid volgens de normen zoals opgenomen in Bijlage 4 Parkeernormen.
5. Het besluit van 16 december 2014 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede onderwerp van het geding.
6. [appellant] heeft te kennen gegeven zich niet te kunnen verenigen met het besluit van 16 december 2014. Hiertoe voert hij aan dat in de plantoelichting de in de tussenuitspraak geformuleerde opdracht onvolledig is geformuleerd. Voorts betoogt [appellant] dat de raad, door op het perceel een strook van circa 4,5 meter aan de zijde van de Arnhemsestraatweg met uitzondering van de bestaande parkeerplaats te bestemmen als "Tuin", voorbij is gegaan aan het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek dat niet is bezien hoe versterking of verbetering van de ruimtelijke karakteristiek mogelijk is. De raad heeft zich ten onrechte beperkt tot het beschermen van bestaand groen, aldus [appellant]. Hierbij is volgens [appellant] nog van belang dat volgens de structuurvisie "Rheden, mijn dorp van morgen", door de raad vastgesteld op 8 oktober 2014 en in werking getreden op 9 oktober 2014 (hierna: de structuurvisie), het beleid ter plaatse is gericht op het streven naar versterking van landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische kwaliteit en niet uitsluitend naar behoud van de bestaande kwaliteiten. [appellant] wijst erop dat door slechts aan een smalle strook aan de noordzijde van het perceel de bestemming "Tuin" toe te kennen en voor het overige de bestemming "Wonen" te handhaven onvoldoende waarborgen zijn geschapen voor het kunnen realiseren van versterking of verbetering van de ruimtelijke karakteristiek ter plaatse. Voorts is de aanleg en instandhouding van de voorziene groenstrook onvoldoende gewaarborgd, aldus [appellant].
6.1. Voor zover [appellant] betoogt dat in de plantoelichting de door de Afdeling gegeven opdracht niet volledig is geformuleerd, overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt, in paragraaf 1.2 van de plantoelichting weliswaar slechts een deel van de opdracht is vermeld, doch dat in paragraaf 2.2 van de plantoelichting is uiteengezet dat en waarom de toegestane functies op het perceel passend zijn alsmede is gemotiveerd waarom thans tevens de bestemming "Tuin" is toegekend. Uit het besluit waarbij het plan is vastgesteld volgt dat teneinde uitvoering te geven aan de opdracht in de tussenuitspraak behalve een een nadere onderbouwing in paragraaf 1.2 en 2.2 van de toelichting over de toegestane functies, stedenbouwkundige waarden en openbaar groen, het plan ook gewijzigd is vastgesteld door de bestemming "Tuin" op te nemen aan de noordzijde van het perceel.
Het betoog van [appellant] slaagt dan ook niet.
6.2. Het perceel maakt deel uit van de dorpsentree Arnhemsestraatweg-Groenestraat dat volgens de bij het voor het omliggende gebied geldende bestemmingsplan "Rheden-Oost", behorende waardenkaart is aangeduid als "stedenbouwkundig waardevolle zone". Ingevolge artikel 1.3, lid C, sub 1, onder d, van het bestemmingsplan "Rheden-Oost" is de dorpsentree Arnhemsestraatweg-Groenestraat als stedenbouwkundig waardevolle locatie aangemerkt en is bepaald dat wordt gestreefd naar het accentueren van de entreelocatie door een karakteristiek pand en/of terreinindeling met groen. In de structuurvisie wordt voor de op de waardenkaart als stedenbouwkundig waardevol aangeduide gronden gestreefd naar een behoud en mogelijke versterking of verbetering van de ruimtelijke karakteristiek. Voor de entree Arnhemsestraatweg-Groenestraat is als ontwerpopgave opgenomen dat de nadruk ligt op een inrichting met groen en hoogwaardige bebouwing. In de plantoelichting heeft de raad wederom bevestigd dat het perceel ligt aan een stedenbouwkundige waardevolle locatie. Benadrukt wordt dat het ligt aan een kruispunt dat een van de belangrijkste entrees voor het dorp is. Om die reden wordt volgens de plantoelichting op deze plek gestreefd naar de invloed van het aanwezige (privé)groen waarmee aansluiting wordt gezocht met het karakter van het landelijk gebied.
Gelet op de wederom bevestigde stedenbouwkundige waarden van het perceel, valt niet in te zien dat de raad heeft kunnen volstaan met met toekenning van de bestemming "Tuin" voor uitsluitend de strook van circa 4,5 meter aan de noordzijde van het perceel en voor het overige heeft kunnen vasthouden aan de bestemming "Wonen". Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat volgens de waardenkaart de oostzijde van het perceel, gelegen aan de Groenestraat, tot de op de waardenkaart als stedenbouwkundig waardevol aangeduide gronden behoort. De planregels verzetten zich er niet tegen dat de onbebouwde gronden aan de oostzijde van het perceel geheel kunnen worden verhard. Dat ter plaatse geen te beschermen groen aanwezig is, gaat voorbij aan het streven naar mogelijke versterking of verbetering van de ruimtelijke karakteristiek als bedoeld in artikel 1.3, onder C, van de regels van het bestemmingsplan "Rheden-Oost" en de structuurvisie. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat, nu er geen concrete plannen voor herontwikkeling van het perceel zijn, in het plan de bestaande situatie is bestemd, overweegt de Afdeling als volgt. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Rheden-West 1989", vastgesteld door de raad op 24 april 2007 en door het college van gedeputeerde staten van Gelderland goedgekeurd op 11 oktober 2007, was het perceel bestemd voor "Woondoeleinden I (wv) vrijstaand" met de aanduiding "detailhandel". Het perceel is thans bestemd voor "Wonen", "dienstverlening" en "maatschappelijk". Dat daarmee is aangesloten bij het bestaande feitelijke gebruik van het perceel en detailhandel niet meer is toegestaan, laat onverlet dat met de aanduidingen "dienstverlening" en "maatschappelijk" de gebruiksmogelijkheden in zoverre zijn verruimd ten opzichte van het voorheen geldende plan. Gelet op de thans in het plan toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden, heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor de herontwikkeling van het perceel een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk is, in welk plan de bescherming van stedenbouwkundige waarden kan worden geregeld. Voorts is niet gebleken dat de bescherming van de stedenbouwkundige waarden de herontwikkeling van het perceel in overeenstemming met de bestemming in de weg zou staan. De raad heeft zich dan ook niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij gebrek aan concrete plannen voor herontwikkeling van het perceel, kon worden afgezien van regels ter bescherming van de stedenbouwkundige waarden.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat het plan niet leidt tot een aantasting van de stedenbouwkundige waarden van de dorpsentree Arnhemsestraatweg-Groenestraat die volgens de raad bescherming behoeven.
Het betoog slaagt.
6.3. Voorts is de realisering en instandhouding van de aanplant van de voorziene groenstrook aan de noordzijde van het perceel niet in (de regels) van het plan geregeld terwijl volgens de plantoelichting de raad met de toekenning van de bestemming "Tuin" op het perceel heeft beoogd de betreffende gronden te reserveren voor groeninrichting, behoudens een gedeelte van 3 meter breed ten behoeve van een erfontsluitingsweg. Nu is gebleken dat de raad deze groenstrook ter bescherming van de stedenbouwkundige waarden volgens het bestemmingsplan "Rheden-Oost" wel noodzakelijk acht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad de aanleg en instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen regel in het plan heeft kunnen opnemen inhoudende dat het gebruik van het perceel in overeenstemming met de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien de groenstrook wordt aangelegd en in stand gehouden. Voor zover de raad zich in dit verband op het standpunt heeft gesteld dat zodra een initiatief tot herinrichting van het perceel wordt ingediend, de aanleg van de groenstrook in een daarvoor op te stellen bestemmingsplan kan worden geregeld, overweegt de Afdeling dat, zoals reeds hiervoor in overweging 6.2 is overwogen, voor de herontwikkeling van het perceel niet in alle gevallen een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorts is niet gebleken dat de realisering van de groenstrook de herontwikkeling op het overige deel van het perceel in overeenstemming met de bestemming in de weg zou staan.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad heeft zich in zoverre niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan strekt tot een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt.
6.4. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 16 december 2014 is gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "dienstverlening" en "maatschappelijk" op het perceel, wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb en artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van de in het plan opgenomen gebruiksregel voor parkeren geen bespreking.
7. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Rheden van 24 september 2013 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rheden van 24 september 2013, kenmerk 13.39, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rheden, witte vlekken" wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "dienstverlening" en "maatschappelijk" betreffende het perceel [locatie] te Rheden;
III. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Rheden van 16 december 2014 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rheden van 16 december 2014, kenmerk 14.93, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rheden, witte vlekken" wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "dienstverlening" en "maatschappelijk" betreffende het perceel [locatie] te Rheden;
V. draagt de raad van de gemeente Rheden op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en IV worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Rheden tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.715,00 (zegge: zeventienhonderdvijftien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Rheden aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015
343.