201505003/3/A1.
Datum uitspraak: 17 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak op het verzoek van:
[verzoeker A], [verzoekster B], [verzoeker C] en [verzoeker D], wonend te Soest (hierna: [verzoeker] en anderen),
verzoekers,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening.
Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2015, heeft het college van burgemeester en wethouders van Soest de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Ter zitting op 2 juli 2015 heeft het college het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken en hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht het college te veroordelen in de bij hen opgekomen proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juli 2015, waar [verzoeker A] en het college, vertegenwoordigd door B. Akciger, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is tevens gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door G. Kerssies.
Overwegingen
1. Bij uitspraak van 11 mei 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland het beroep van [verzoeker] en anderen tegen het besluit van 3 februari 2015 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover het college daarbij het handhavingsverzoek heeft afgewezen, en het college opgedragen binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
2. Het college heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek van het college strekte ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het in afwachting van de uitspraak in het hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep aangevallen uitspraak.
3. Ter zitting heeft het college geconstateerd dat geen spoedeisend belang bestaat bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening en zijn verzoek ingetrokken. [verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht het college te veroordelen in de bij hen opgekomen proceskosten. Dat [verzoeker] en anderen deze kosten hebben gemaakt, heeft het college niet bestreden.
4. Ingevolge artikel 8:118, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan, in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
5. In de uitspraak van 23 mei 2006 in zaak nr. 200602974/2 heeft de voorzitter van de Afdeling ten aanzien van de mogelijkheid van vergoeding van proceskosten in het geval waarin het bestuursorgaan, hangende een door dit orgaan ingesteld hoger beroep, een door hem gedaan verzoek om voorlopige voorziening intrekt, aanleiding gezien tot analoge toepassing van artikel 39a van de Wet op de Raad van State.
Het bepaalde in artikel 39a, eerste lid, van de Wet op de Raad van State is thans neergelegd in artikel 8:118, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding nu anders te oordelen.
6. Gelet op het door [verzoeker] en anderen ter zitting overgelegde formulier proceskosten is de voorzieningenrechter van oordeel dat is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
7. Het verzoek dient op na te melden wijze te worden toegewezen. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband dat uitsluitend de kostenposten die zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Voor zover [verzoeker] en anderen op het proceskostenformulier om vergoeding van de portokosten voor de aangetekende verzending van stukken vraagt, overweegt de voorzieningenrechter dat die kosten derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Wel komen de reis- en verletkosten voor vergoeding in aanmerking die [verzoeker A] heeft gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt het college ven burgemeester en wethouders van Soest om aan [verzoeker A] te betalen een vergoeding van € 500,64 (zegge: vijfhonderd euro en vierenzestig cent).
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Troostwijk
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2015
473.