201504859/1/A4.
Datum uitspraak: 17 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker A], gevestigd te [plaats], en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HKS Scrap Metals B.V., gevestigd te 's-Gravendeel, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoeksters,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2015 heeft de staatssecretaris krachtens artikel 12, eerste lid, aanhef en onder k, van Verordening 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190; hierna: de EVOA) bezwaren ingediend tegen het voornemen van [verzoeker A] om afvalstoffen als omschreven in de kennisgeving met kenmerk DE1350/167885 van Duitsland naar Nederland over te brengen.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en HKS Scrap Metals bezwaar gemaakt.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 juni 2015, waar [verzoeker A] en HKS Scrap Metals, vertegenwoordigd door mr. A.H. Gaastra en mr. M.H.W. Bodelier, beiden advocaat te Schiphol, ir. J.J.P. Koopman, E. Steffers en ing. S.M. van der Wekken, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd mr. C.J. Kuiper, mr. E. Huisman en ing. R.F. Smit, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker A] heeft kennisgeving gedaan van de overbrenging van 1.000 ton afvalstoffen naar de locatie van HKS Scrap Metals in Amersfoort, waarbij de afvalstoffen de handelingen voor nuttige toepassing R4 en/of R12 van de bijlage II van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB 2008 L 312; hierna: de Kaderrichtlijn) zullen ondergaan.
Bij HKS Scrap Metals worden uit de afvalstoffen door verschillende scheidingstechnieken metalen teruggewonnen. Daarnaast worden hout, kunststoffen, verbindingsstoffen en mineralen gescheiden teruggewonnen. Na deze toepassing resteert een residufractie, die zal worden gestort. De metalen en kunststoffen worden bij derden hergebruikt en de hout- en residufracties worden bij derden ingezet als brandstof.
3. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder k, van de EVOA kan de bevoegde autoriteit van bestemming bezwaar indienen tegen een gepland transport van afvalstoffen, indien de betrokken afvalstoffen niet worden behandeld in overeenstemming met afvalbeheersplannen die zijn opgesteld krachtens artikel 7 van Richtlijn 2006/12/EG.
4. De staatssecretaris heeft bezwaar ingediend tegen de voorgenomen overbrenging van afvalstoffen, omdat de verwerking van de afvalstoffen in Nederland niet voldoet aan de in sectorplan 27 van het Landelijk afvalbeheerplan 2 (hierna: LAP 2) opgenomen minimumstandaard voor het verwerken van shredderafval, nu een residu moet worden gestort.
5. De staatssecretaris heeft ter zitting betoogd dat [verzoeker A] en HKS Scrap Metals geen spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. Daarbij heeft hij erop gewezen dat een aan Smink Afvalverwerking B.V. verleende provinciale ontheffing om afvalstoffen te mogen storten, afloopt per 1 september 2015, zodat na die datum geen residufractie meer bij deze stortinrichting mag worden gestort.
5.1. Aan de gestelde omstandigheid betreffende de provinciale ontheffing komt thans geen betekenis toe. Dat mogelijk op enig moment niet langer gestort zou mogen worden, wat daar verder ook van zij, betekent niet dat om die reden thans geen spoedeisend belang bij de overbrenging van de afvalstoffen naar Nederland bestaat.
In het verzoekschrift is uiteengezet dat [verzoeker A] en HKS Scrap Metals een bedrijfseconomisch belang hebben bij de overbrenging van de afvalstoffen. Dit komt de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor. Verder is de kennisgeving gedaan om de afvalstoffen op korte termijn over te brengen.
Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
6. Ter zitting hebben [verzoeker A] en HKS Scrap Metals betoogd dat de staatssecretaris er ten onrechte van is uitgegaan dat de over te brengen afvalstoffen onder de reikwijdte van sectorplan 27 van het LAP 2 vallen. Daarbij stellen zij dat het niet gaat om shredderafval als bedoeld in dat sectorplan en wijzen zij erop dat de afvalstoffen bestaan uit non-ferro metalen.
7. [verzoeker A] is een handelaar in verschillende metaalhoudende afvalstoffen die onder meer worden verkocht om elders te worden geshredderd. Het non-ferrohoudende shredderresidu wordt teruggehaald en op haar locatie opgeslagen.
In het LAP 2, sectorplan 27 Shredderafval, staat dat shredderafval resteert na het verkleinen van samengestelde producten in installaties die in hoofdzaak autowrakken, welvaartschroot (afgedankte elektrische- en elektronische apparatuur, fietsen, kinderwagens, meubilair) en lichtere delen van industrieel metaalschroot shredderen, en het afscheiden van ferro- en non-ferro metalen. Shredderafval bestaat uit een lichte fractie (restfractie van het afgezogen deel uit een shredderinstallatie) en een zware fractie (niet afgezogen grove brokken bestaande uit onder andere kunststof, rubber en dergelijke), zo staat in het sectorplan 27.
In het bestreden besluit is de samenstelling van de over te brengen afvalstoffen weergegeven. Hieruit kan worden afgeleid dat het shredderresidu uit gemengde fracties bestaat en niet uitsluitend uit metalen. Ferro en non-ferro metalen vertonen volgens sectorplan 27 overeenkomsten met shredderafval, maar vallen niet onder sectorplan 27, maar onder sectorplan 12. In sectorplan 12 is vermeld dat metaalafval, dat onder dat sectorplan valt, bestaat uit metalen in het afvalstadium en (grotendeels uit metalen bestaande) vaste afvalstoffen, zoals (metaal)schroot, roestvast staal, restanten zink, aluminium, koper, lood en legeringen, metaalstof, edele metalen en katalysatoren. Ook metaalafval dat is ontstaan na sorteren of scheiden valt onder dit sectorplan, zo staat daarin. Voorhands is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat de over te brengen afvalstoffen te beschouwen zijn als metalen die onder sectorplan 12 vallen.
Gelet op het vorenoverwogene ziet de voorzieningenrechter in het door [verzoeker A] en HKS Scrap Metals aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris sectorplan 27 ten onrechte van toepassing heeft geacht.
8. [verzoeker A] en HKS Scrap Metals betogen dat de staatssecretaris ten onrechte bezwaar heeft ingediend. Volgens hen is de verwerking van de afvalstoffen in de installatie van HKS Scrap Metals milieuvriendelijker dan de minimumstandaard die thermisch verwerken behelst, zodat daarmee ten minste wordt voldaan aan de minimumstandaard. Volgens [verzoeker A] en HKS Scrap Metals is het onduidelijk waarom in het LAP 2 thans is bepaald dat recycling niet is toegestaan als residu gestort moet worden. Zij betogen verder dat de staatssecretaris voorheen toestemming verleende voor de overbrenging van de afvalstoffen. Het LAP 2 is in strijd met de Kaderrichtlijn, voor zover deze van toepassing is op beschikkingen op grond van de EVOA, aldus [verzoeker A] en HKS Scrap Metals.
8.1. De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of het LAP 2 in strijd is met de Kaderrichtlijn nader onderzoek vergt en zich niet leent voor beantwoording in deze procedure.
8.2. In het LAP 2, sectorplan 27, zoals dit luidt vanaf 5 januari 2015, is vermeld dat de minimumstandaard voor het verwerken van shredderafval thermisch verwerken is (verbranden, pyrolyse/smelten, vergassen gevolgd door (na)verbranding). Verder is vermeld dat handelingen die gericht zijn op recycling van (delen van) het shredderafval - zoals mechanisch of fysisch scheiden - uitsluitend zijn toegestaan wanneer geen enkele residustroom overblijft die moet worden gestort.
8.3. Vaststaat dat de minerale fractie, die resteert nadat HKS Scrap Metals metalen uit de afvalstoffen heeft afgescheiden, wordt gestort. Ter zitting hebben [verzoeker A] en HKS Scrap Metals gesteld dat de over te brengen afvalstoffen niet overeenkomstig de minimumstandaard thermisch kunnen worden verwerkt, omdat afvalverwerkingsinstallaties in Nederland de afvalstoffen weigeren. Voor thermische verwerking stellen de afvalverwerkingsinstallaties de eis dat ten minste 50% van de afvalstoffen brandbaar moet zijn, terwijl de over te brengen afvalstoffen voor ten minste 66% uit niet brandbare metalen bestaan. De staatssecretaris heeft ter zitting te kennen gegeven dit niet te kunnen betwisten.
Uit de stukken komt naar voren dat de staatssecretaris in ieder geval in 2014 vijfmaal toestemming heeft verleend voor de overbrenging van gelijksoortige afvalstoffen ten behoeve van dezelfde handelingen van nuttige toepassing naar de locatie van HKS Scrap Metals in Amersfoort. Het ging daarbij om de overbrenging van in totaal 53.000 ton afvalstoffen. Volgens de staatssecretaris was dit op grond van het sectorplan 27 zoals dat luidde tot 5 januari 2015 mogelijk. Ter zitting heeft de staatssecretaris bevestigd dat op grond van deze verleende toestemmingen thans nog afvalstoffen naar Nederland kunnen worden overgebracht. Gelet op het vorenstaande, ziet de voorzieningenrechter in de omstandigheid dat het residu, dat naar ter zitting is gesteld niet meer dan 7% bedraagt, wordt gestort niet zonder meer aanleiding voor het oordeel dat de overbrenging van de afvalstoffen, gezien de voorgenomen nuttige toepassing, niet kan worden geaccepteerd. Daarbij heeft de voorzieningenrechter nog betrokken dat het thans gaat om de overbrenging van 1.000 ton afvalstoffen. Mede op grond van het verhandelde ter zitting acht de voorzieningenrechter niet op voorhand onaannemelijk dat de voorgenomen nuttige toepassing een ten minste aan de minimumstandaard gelijkwaardige toepassing kan zijn.
Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening in te willigen en het besluit van 7 mei 2015, waarbij de staatssecretaris bezwaren heeft ingediend, te schorsen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
9. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet ten aanzien van het tarief voor vergoeding van de reiskosten, gemaakt voor de meegebrachte deskundige, geen aanleiding voor een vergoeding per retourkilometer. Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor de gemaakte reiskosten gaat de voorzieningenrechter daarom uit van een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 7 mei 2015, kenmerk DE1350/167885;
II. verleent bij wijze van voorlopige voorziening de toestemming van de bevoegde autoriteiten van bestemming als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van Verordening 1013/2006 voor de overbrenging overeenkomstig het kennisgevingsformulier DE1350/167885;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij [verzoeker A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HKS Scrap Metals B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.506,62 (zegge: vijftienhonderdzes euro en tweeënzestig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan [verzoeker A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HKS Scrap Metals B.V. het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2015
163-720.