201504505/2/A1.
Datum uitspraak: 13 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Werkendam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Werkendam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2015 heeft het college aan Combinatie Noordwaard omgevingsvergunning verleend voor het kappen van houtopstanden op onder meer het perceel [locatie 1] te Werkendam.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter voorts verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 juni 2015, waar [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door E. Dirksen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Combinatie Noordwaard, vertegenwoordigd door F. ter Braak en ing. C.J. van Poortvliet, en R. Gaastra, werkzaam bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Buiten bezwaren van partijen heeft het college ter zitting nadere stukken overgelegd.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Buiten bezwaren van partijen hebben [appellanten], het college en Combinatie Noordwaard na de zitting nadere stukken overgelegd.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Werkendam (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4:12a kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
3. [appellanten] wonen op het naast het perceel [locatie 1] gelegen perceel [locatie 2].
4. Het college heeft zich in het besluit van 15 april 2015 op het standpunt gesteld dat het kappen van de bomen geschiedt ter uitvoering van de van de planologische kernbeslissing "Ruimte voor de Rivier, deel 4" deel uitmakende maatregel "Ontpoldering Noordwaard (meestromend)". Voorts is er geen strijd met de APV, nu de houtopstand geen of beperkte waarde heeft vanuit het oogpunt van natuur, landschap, stads-/dorpsschoon, beeldbepalendheid, cultuurhistorie of de leefbaarheid. Het kappen van de bomen is in overeenstemming met het rijksinpassingsplan "Ontpoldering Noordwaard" (hierna: het rijksinpassingsplan). Het perceel is volgens het college in het rijksinpassingsplan bestemd voor agrarisch gebruik. Het college heeft er op gewezen dat in de toelichting bij het rijksinpassingsplan is beschreven dat agrariërs een duurzaam perspectief wordt geboden binnen of buiten de polder en juist om die reden het concrete voornemen bestaat om het perceel onder te brengen bij een agrariër uit de Noordwaard. Het feit dat het perceel een agrarische bestemming heeft in het rijksinpassingsplan en in het verlengde daarvan dat een duurzaam perspectief wordt geboden aan agrariërs in de polder onderschrijft het voornemen de bomen aldaar te kappen om er daadwerkelijk zoveel mogelijk een agrarische invulling aan te kunnen geven, aldus het college. In overleg met de agrariër aan wie het perceel zal toekomen is het streven om één fruitboom te behouden. Het college heeft er voorts op gewezen dat voor de ontpoldering van de Noordwaard een compensatieplan is vastgesteld waarin de herplant van nieuwe jonge bomen is geregeld. Voorts heeft het college overwogen dat het gaat om erfbeplanting bij de voormalige woning op het perceel die inmiddels in het kader van het project Ontpoldering Noordwaard gesloopt is. Het college acht het laten staan van de erfbeplanting op een agrarisch perceel niet logisch en ongewenst en vindt het belang van het project Ontpoldering Noordwaard zwaarder wegen dan de wens van onder meer [appellanten] om de bomen niet te kappen.
5. [appellanten] betogen dat onduidelijk is welke bomen worden gekapt. Volgens hen worden er bomen gekapt die in hun eigendom zijn.
5.1. Het college heeft zich in het besluit van 15 april 2015 op het standpunt gesteld dat door het kadaster een reconstructie van de eigendom is uitgevoerd en de exacte erfgrenzen zijn bepaald en dat daarmee duidelijkheid is gegeven over de ligging van de erfgrenzen en duidelijk is welke bomen zullen worden gekapt. Onderdeel van het besluit is een luchtfoto waarop door middel van een arcering het gebied is weergegeven waarbinnen bomen worden gekapt en waarop de te handhaven boom is weergegeven met een tekening. Op deze luchtfoto zijn de afzonderlijke bomen evenwel niet duidelijk weergegeven en hieruit valt dan ook niet exact af te leiden welke bomen worden gekapt. Het besluit is in zoverre dan ook gebrekkig.
Het betoog slaagt.
6. [appellanten] betogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de natuurwaarde van de te kappen bomen niet aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat.
6.1. Het college heeft zich in het besluit van 15 april 2015 ongemotiveerd op het standpunt gesteld dat de te kappen houtopstand geen of beperkte waarde heeft vanuit het oogpunt van natuur, landschap, stads/dorpsschoon, beeldbepalendheid, cultuurhistorie of de leefbaarheid. Bij de overgelegde stukken bevindt zich evenwel geen schriftelijk stuk ter motivering van dit standpunt, zodat onduidelijk is waarop het standpunt is gebaseerd. Het besluit van 15 april 2015 is in zoverre dan ook gebrekkig.
Het betoog slaagt.
7. [appellanten] betogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de kap van de bomen op het perceel geen gevolgen heeft voor de bomen op hun perceel.
7.1. Het college heeft zich in het besluit van 15 april 2015 op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dicht op elkaar staande opstand en dat de bomen redelijk verspreid op het perceel staan, zodat het kappen van de bomen geen nadelige gevolgen heeft voor de bomen op het perceel van [appellanten]. Ter zitting is komen vast te staan dat het college terug is gekomen van dit standpunt, nu uit een na het besluit van 15 april 2015 uitgevoerd onderzoek door Bureau Viridis is gebleken dat de kruinen van sommige te kappen bomen zijn vergroeid met de kruinen van de bomen op het perceel van [appellanten]. Het besluit van 15 april 2015 is in zoverre dan ook gebrekkig.
Het betoog slaagt.
8. Het beroep is gegrond. Het besluit van 15 april 2015 dient te worden vernietigd.
9. De voorzieningenrechter zal, gelet op artikel 8:41a van de Awb, nagaan of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven.
10. Ter zitting is komen vast te staan dat na het besluit van 15 april 2015 in opdracht van het college opnieuw een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de te kappen bomen. Het college heeft in dit kader ter zitting een tekening overgelegd waarop de te kappen en de te handhaven bomen exact zijn weergegeven door middel van respectievelijk rode en groene stippen, alsmede een lijst met de te kappen bomen. Met de ter zitting overgelegde tekening en lijst van de te kappen bomen is komen vast te staan welke bomen zullen worden gekapt. Het door [appellanten] aangevoerde biedt geen grond voor een ander oordeel, nu zij hun stellingen dat op de tekening niet het juiste aantal bomen op de juiste plekken zijn weergegeven, onder andere de perenboom en abrikozenboom niet terug te vinden zijn op de lijst en de legenda op de tekening een andere bomensoort doet vermoeden dan in de lijst is weergegeven, niet nader hebben gemotiveerd.
Ter zitting is verder komen vast te staan dat na het besluit van 15 april 2015 door adviesbureau Bureau Viridis een onderzoek ter plaatse is uitgevoerd naar onder meer de natuurwaarde van de te kappen bomen en dat de bevindingen bij dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van
19 juni 2015. Ter zitting is voorts komen vast te staan dat uit het onderzoek door Bureau Viridis onder meer naar voren is gekomen dat slechts in één boom een vogelnest aanwezig is, maar zich daar geen vogels in bevinden, dat zich ook overigens geen broedende vogels bevinden in de te kappen bomen, dat er geen geschikte rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn voor vleermuizen, dat de op het perceel aanwezige Goudreinet moet worden behouden, maar de andere bomen op het perceel [locatie 2] zeer beperkte waarden hebben.
Voorts is ter zitting toegelicht dat bij de kap van de bomen die vergroeid zijn met de bomen op het perceel [locatie 1] zorgvuldig te werk zal worden gegaan zodat deze bomen behouden kunnen blijven.
Met de ter zitting gegeven toelichting en overgelegde stukken heeft het college alsnog voldoende gemotiveerd welke bomen worden gekapt, dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4:12a, aanhef en onder a, van de APV zich niet voordoet en de gevolgen voor de bomen op het perceel van [appellanten] zoveel mogelijk beperkt zullen worden.
11. [appellanten] betogen voorts dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning voor het kappen van de houtopstand heeft kunnen verlenen, nu de omgevingsvergunning niet in het belang is van de maatregel "Ontpoldering Noordwaard (meestromend)" en het perceel ook anders ingevuld kan worden overeenkomstig de agrarische bestemming. [appellanten] voeren verder aan dat onvoldoende duidelijk is hoe de herplantplicht vorm krijgt. Voorts voeren zij aan dat met de kap een gebied verloren gaat waar verschillende dieren en vogels leven, zoals vleermuizen en mogelijk ook ransuilen. Het is volgens hen onduidelijk of wordt voldaan aan de voorwaarden die aan de ontheffing op grond van de Flora- en faunawet zijn verbonden.
11.1. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de kap van de bomen in overeenstemming is met het rijksinpassingsplan en dient ter uitvoering van de maatregel "Ontpoldering Noordwaard (meestromend)". De enkele stelling dat de bomen niet in het doorstroomgebied maar in een kleine polder staan waar structureel geen water komt, is onvoldoende voor een ander oordeel. Het college heeft voorts het belang bij het uitvoeren van het project Ontpoldering Noordwaard zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van onder meer [appellanten] bij het behoud van de bomen. De enkele stelling dat de kap niet noodzakelijk is voor de agrarische invulling van het perceel is onvoldoende voor een ander oordeel.
Het college heeft zich in het besluit van 15 april 2015 voorts op het standpunt gesteld dat in het kader van het rijksinpassingsplan en het project Ontpoldering Noordwaard, waar onderhavige omgevingsvergunning deel van uitmaakt, een overkoepelend compensatieplan is vastgesteld waarin de herplant van nieuwe jonge bomen is geregeld. Dit is door [appellanten] niet betwist. Ter zitting hebben het college en Combinatie Noordwaard toegelicht dat in het kader van het project Ontpoldering Noordwaard totaal 70 hectare wordt gekapt en dat dit ook herplant zal worden aan de randen van het gebied waar het project Ontpoldering Noordwaard op ziet. Het door [appellanten] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, omdat de invulling van de herplantplicht in het kader van het project Ontpoldering Noordwaard onvoldoende duidelijk zou zijn.
Verder staat vast dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is verleend voor de kap van de onderhavige bomen en dat deze ontheffing onherroepelijk is. Voor zover [appellanten] hebben aangevoerd dat niet duidelijk is of wordt voldaan aan de voorwaarden die aan de ontheffing op grond van de Flora- en faunawet zijn verbonden wordt overwogen dat dit een handhavingskwestie betreft die hier als zodanig niet aan de orde is.
Het betoog faalt.
12. Uit het voorgaande volgt dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat zich geen weigeringsgronden voordoen en het de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 10, 11.1 en 12 zal de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
14. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
15. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van 15 april 2015, kenmerk 49974;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. wijst het verzoek af;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van
Werkendam aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) voor de behandeling van het verzoek en het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2015
580.