201408910/1/R4.
Datum uitspraak: 22 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Oostermeer, gemeente Tytsjerksteradiel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Jachthaven Camping de Lits" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2015, waar [appellant] en anderen, bij monde van [gemachtigde], bijgestaan door mr. E.F. de Groot, advocaat te Leeuwarden, en de raad, vertegenwoordigd door J. Slager en B. Zwaagstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Watersportbedrijf De Lits, in de persoon van F.G. Antonides, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan maakt de uitbreiding van het bestaande recreatieterrein De Lits aan de Snakkerbuorren 9 te Eastermar mogelijk.
Besluit milieueffectrapportage
3. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte geen milieueffectrapport is gemaakt. Zij voeren hiertoe aan dat het plan voorziet in de mogelijkheid van aanlegplaatsen bij de kampeerplaatsen, waarmee de bestaande jachthavenfunctie wordt uitgebreid tot meer dan 100 ligplaatsen.
3.1. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer in samenhang bezien met artikel 2, tweede lid, van het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) worden als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of een milieueffectrapport moet worden gemaakt, aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.
Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r. geldt, voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangewezen, de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer slechts in zodanige gevallen en in overige gevallen waarin op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. wordt in categorie D.10, voor zover thans van belang, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de Wet milieubeheer van toepassing is, in ieder geval aangewezen het bestemmingsplan dat voorziet in de uitbreiding van jachthavens onderscheidenlijk permanente kampeer- en caravanterreinen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 25 hectare of meer.
3.2. Blijkens de verbeelding is aan de gronden waarop de uitbreiding van het recreatieterrein is voorzien, voor zover van belang, de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en onder meer de aanduiding "maximum aantal bouwwerken = 75" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor:
[…
b. stacaravans en/of chalets met daarbij behorende gebouwen ter plaatse van de aanduiding "stacaravans/chalets toegestaan";
[…]
e. aanleggelegenheid ten behoeve van de bij b. genoemde stacaravans en/of chalets behorende recreatievaartuigen.
Ingevolge lid 5.2.1.1, onder c, zal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal" ten hoogste het in die aanduiding genoemde aantal stacaravans en/of chalets worden geplaatst;
3.3. Daargelaten of de toegelaten kampeerplaatsen met aanlegmogelijkheid zijn aan te merken als een jachthaven in de zin van het Besluit m.e.r., overschrijdt de omvang van de in het plan voorziene activiteit de in onderdeel D, categorie 10, van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. opgenomen drempelwaarde van 100 ligplaatsen niet. De drempelwaarde ziet immers op de uitbreiding en niet, zoals [appellant] en anderen veronderstellen, op het totaal aantal ligplaatsen na uitbreiding. Evenmin overschrijdt de omvang van de in het plan voorziene activiteit de drempelwaarde van 25 hectare die geldt voor de uitbreiding van permanente kampeer- en caravanterreinen. Dat neemt niet weg dat de raad bij de vaststelling van het plan diende te beoordelen of kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Tegenover de uitkomsten van de onderzoeken naar de verschillende milieuaspecten die zijn neergelegd in de plantoelichting en de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeken, hebben [appellant] en anderen niet onderbouwd dat desondanks sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor het oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat ten behoeve van de vaststelling van het plan geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Het betoog faalt.
Verordening Romte Fryslân
4. [appellant] en anderen betogen dat het ontwerpplan nog in strijd met de toenmalige Verordening Romte Fryslân was, aangezien de uitbreiding van de jachthaven in de ecologische hoofdstructuur was voorzien.
Daarnaast betogen zij dat de raad niet heeft onderbouwd dat de ontwikkeling geen negatieve effecten op de naastgelegen ecologische hoofdstructuur zal hebben.
4.1. Ingevolge artikel 7.1.1, eerste lid, van de ten tijde van de vaststelling van het plan geldende Verordening Romte Fryslân 2014 (hierna: de Verordening) voorziet een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur zoals begrensd op de van deze verordening deel uitmakende kaart Natuur in een passende bestemming met gebruiksregels gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gronden.
Ingevolge het tweede lid maakt een ruimtelijk plan voor gronden zoals bedoeld in het eerste lid geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gronden, of tot significante aantasting van de samenhang tussen gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur.
Ingevolge het derde lid kan een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gronden nabij de ecologische hoofdstructuur nieuwe, niet-agrarische activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, mits die niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur.
4.2. De Afdeling stelt vast dat het plangebied blijkens de van de Verordening deel uitmakende kaart Natuur geen deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur. In zoverre bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 7.1.1, eerste lid, van de Verordening is vastgesteld. De omstandigheid dat de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan nog niet was aangepast, brengt voorts niet mee dat het ontwerpplan nog niet ter inzage kon worden gelegd.
Verder bevat het betoog van [appellant] en anderen geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de nabijgelegen ecologische hoofdstructuur en daarmee in strijd met de Verordening is vastgesteld. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het recreatieterrein ingevolge artikel 5, lid 5.3, onder a, van de planregels landschappelijk dient te worden ingepast overeenkomstig bijlage 2 bij de planregels, waarbij - zoals de raad ter zitting heeft toegelicht - een brede rietzone wordt aangelegd met het oog op de bescherming van en de overgang naar de ecologische hoofdstructuur. Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen betogen voorts dat het plan in strijd met de Verordening voorziet in een te grote uitbreiding van het bestaande recreatieterrein.
5.1. Ingevolge de Begripsbepalingen van de Verordening wordt in deze Verordening verstaan onder:
- complex van recreatiewoningen: een terrein van enige omvang, blijkens de inrichting bestemd om meerdere recreatiewoningen in samenhang te plaatsen of geplaatst te houden, inclusief bijbehorende gemeenschappelijke faciliteiten.
- kampeerterrein: een terrein met standplaatsen voor kampeermiddelen inclusief de bij die kampeermiddelen behorende gemeenschappelijke faciliteiten, niet zijnde een kleinschalig kampeerterrein.
- recreatiewoning: een gebouw of deel van een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor verblijfsrecreatieve bewoning door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft.
- standplaats: een plaats bestemd voor het plaatsen van een tent, een tentwagen, een camper, een caravan, een stacaravan, of een tenthuisje geen recreatiewoning zijnde.
Ingevolge artikel 5.1.1, eerste lid, van de Verordening kan in een ruimtelijk plan een uitbreiding van een bestaand complex van recreatiewoningen worden toegestaan, waarbij het aantal recreatiewoningen mag toenemen tot 50, dan wel met 50% van het bestaande aantal recreatiewoningen tot een maximum van 75.
Ingevolge artikel 5.2.1 van de Verordening kan in een ruimtelijk plan een uitbreiding van een bestaand kampeerterrein worden toegestaan, waarbij het aantal standplaatsen mag toenemen tot 200, dan wel het bestaande aantal standplaatsen met 100 mag toenemen, mits in de plantoelichting is onderbouwd dat de uitbreiding bijdraagt aan kwaliteitsverbetering van het kampeerterrein.
5.2. Ingevolge artikel 1, van de planregels wordt in de planregels verstaan onder:
- chalet: een onderkomen voor recreatieve bewoning met een lichte constructie welke niet duurzaam met de aarde verbonden is, in zijn geheel of in enkele delen kan worden verplaatst en niet als stacaravan aangemerkt kan worden.
- recreatiewoning: een gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning, niet zijnde een stacaravan of chalet.
- stacaravan: een caravan, die of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat - mede gelet op de afmetingen - niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen en niet vast op/in de grond gefundeerd is, in zijn geheel of in enkele delen kan worden verplaatst en niet als chalet aangemerkt kan worden, en bestemd voor recreatieve bewoning.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder b, van de planregels in samenhang met de verbeelding zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden waarop de uitbreiding van het recreatieterrein is voorzien bestemd voor stacaravans en/of chalets met daarbij behorende gebouwen.
5.3. De Afdeling overweegt dat chalets als vorm van recreatief verblijf weliswaar niet uitdrukkelijk in de Verordening worden genoemd, maar dat zij als vorm van recreatief verblijf aansluiten bij de wel in de begripsbepalingen van de Verordening van ‘standplaats’ in samenhang met ‘kampeerterrein’ genoemde vormen van recreatief verblijf. Immers hebben de in het plan geregelde chalets met de wel in de Verordening genoemde vormen van recreatief verblijf gemeen dat zij niet duurzaam met de grond verbonden zijn en daarnaast in hun geheel of in enkele delen moeten kunnen worden verplaatst. Nu de in het plan toegelaten uitbreiding past binnen de in artikel 5.2.1 van de Verordening geregelde maximale uitbreiding voor kampeerterreinen, doet de door [appellant] en anderen gestelde strijd met de Verordening zich niet voor.
Onderzoeken
6. [appellant] en anderen betogen dat het door de raad aan het plan ten grondslag gelegde rapport over de flora en fauna in het gebied gebaseerd is op te summier onderzoek en bovendien verouderd is. Zij wijzen erop dat de uitbreiding is voorzien op gronden die voorheen tot de ecologische hoofdstructuur behoorden.
6.1. De raad heeft aan zijn besluit het door A&W Ecologisch onderzoek opgestelde rapport "Ecologische beoordeling uitbreiding drie recreatieterreinen in Tytsjerksteradiel" van 6 oktober 2010 (hierna: de ecologische beoordeling) ten grondslag gelegd. Ten tijde van dit onderzoek maakten de gronden waarop de uitbreiding is voorzien nog deel uit van de ecologische hoofdstructuur. In haar memorandum "Geldigheid ecologische beoordeling recreatieterrein De Lits" van 3 juli 2013 (hierna: het memorandum) heeft A&W Ecologisch onderzoek geconcludeerd dat nog steeds van de geldigheid van de ecologische beoordeling kan worden uitgegaan. [appellant] en anderen hebben betoogd noch aannemelijk gemaakt dat zich sindsdien feiten of omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de resultaten uit de ecologische beoordeling en het memorandum verouderd zijn. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het ecologisch onderzoek onjuistheden of leemten in kennis bevat of zodanig verouderd is dat de raad de ecologische beoordeling niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Het betoog faalt.
7. [appellant] en anderen betogen dat het onderzoek naar de externe veiligheid zodanig verouderd is dat de raad dit niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
7.1. De raad heeft het door Bureau Externe Veiligheid Fryslân opgestelde rapport "Externe veiligheidsparagraaf bestemmingsplan "Recreatieterreinen" van 13 januari 2011 ten grondslag gelegd. [appellant] en anderen hebben geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat dit rapport onjuistheden of leemten in kennis bevat of zodanig verouderd is dat de raad dit onderzoek niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De enkele omstandigheid dat het rapport uit 2011 dateert is daartoe onvoldoende. Het betoog faalt.
Noodzaak van de uitbreiding
8. [appellant] en anderen betogen dat de noodzaak van de uitbreiding niet is aangetoond. Zij voeren aan dat het vorige op 12 juli 2012 vastgestelde bestemmingsplan "Recreatieterreinen" nog voldoende ruimte voor uitbreiding biedt, aangezien de mogelijkheid voor het plaatsen van stacaravans slechts voor 60% is benut. Daarnaast heeft de raad ten onrechte zijn inmiddels verouderde beleidsplan Toerisme en Recreatie uit 2007 aan het plan ten grondslag gelegd. Voorts betwisten [appellant] en anderen dat de uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen leidt tot een kwaliteitsverbetering van het recreatieterrein.
8.1. De raad stelt dat met de uitbreiding wordt voorzien in de wensen van de moderne recreant doordat het plan mogelijk maakt dat nieuwe kampeerplaatsen aan open vaarwater worden gecreëerd. Ook vormt het plan een versterking voor de vaarroute Lits-Lauwersmeer. Doordat het aantal kampeerplaatsen wordt vergroot, krijgt het recreatieterrein bovendien een meer uniform karakter en kan een algehele kwaliteitsimpuls aan het terrein worden gegeven, aldus de raad. De uitbreiding was reeds in onderzoek op het moment dat het vorige plan werd vastgesteld, maar destijds nog onvoldoende concreet om reeds in dat plan op te nemen.
8.2. Uit de door de raad aan het plan ten grondslag gelegde gemeentelijke en provinciale beleidsstukken volgt dat het provinciaal en gemeentelijk beleid gericht is op de ontwikkeling van de recreatiemogelijkheden in de provincie onderscheidenlijk de gemeente. Zo staat in de gemeentelijke structuurvisie ‘Finster op Romte’ dat het recreatieve gebruik van het water wordt uitgebreid en verbeterd en dat er ruimte is voor ondernemers om accommodaties voor verblijfsrecreatie uit te breiden. Daarnaast is op provinciaal niveau onder meer de vaarroute Lits-Lauwersmeer ontwikkeld ter bevordering van de waterrecreatie in de provincie en ligt het recreatieterrein aan deze vaarroute. Gelet op de doelstellingen in het gemeentelijke en provinciaal beleid om meer recreatiemogelijkheden voor de waterrecreant te bieden, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er behoefte bestaat aan de uitbreiding van het recreatieterrein. Het betoog faalt.
Ruimtelijk beslag
9. [appellant] en anderen betogen dat de voorziene uitbreiding niet past bij de kleinschaligheid van het dorp Eastermar. Zij voeren aan dat het plan mogelijk maakt dat het recreatieterrein in omvang verdubbelt en daarmee in totaal 1/3 deel van de totale dorpsoppervlakte beslaat.
Zij betogen verder dat het karakteristieke open landschap door het plan verloren zal gaan, waarmee het plan ook leidt tot een beperking van het vrij uitzicht. Daarnaast is de landschappelijke inpassing ontoereikend, aangezien de groenstrook alleen in de zomerperiode het kampeerterrein aan het oog zal onttrekken, aldus [appellant] en anderen. Omdat de stacaravans en chalets zonder welstandstoezicht geplaatst kunnen worden, heeft de raad zich evenmin op het standpunt kunnen stellen dat de uitbreiding is gericht op een meer uniform karakter van het terrein. Zij wijzen er daarbij op dat het bieden van kampeergelegenheid een nevenactiviteit van het bedrijf is.
9.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.3, onder a, van de planregels, wordt tot een gebruik, strijdig met de bestemming, in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden overeenkomstig de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" mits het landschappelijk inpassingsplan, als bedoeld in bijlage 2, is aangelegd en in stand gehouden wordt.
9.2. De raad heeft de uitbreiding mogelijk gemaakt op verzoek van een particuliere initiatiefnemer en acht de uitbreiding op deze plaats planologisch aanvaardbaar. De raad stelt daartoe dat de jachthaven en het recreatieterrein na uitbreiding en onder de voorwaarde van landschappelijke inpassing passen binnen de schaal en maat van het landschap en binnen de maat en schaal van het dorp. Het betoog van [appellant] en anderen geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Met betrekking tot de aantasting van het uitzicht overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Er bestaat derhalve geen blijvend recht op een vrij uitzicht. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die zijn gediend met de uitbreiding van het recreatieterrein, waaronder het uniformeren van het terrein door het vergroten van het aantal plaatsen, dan aan het belang van [appellant] en anderen bij het behoud van hun vrije uitzicht. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] en anderen op een afstand van ongeveer 260 meter van het plangebied wonen. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad de voorgeschreven landschappelijk inpassing niet toereikend heeft kunnen achten met het oog op de belangen van [appellant] en anderen. Het betoog faalt.
Verkeer en parkeren
10. [appellant] en anderen betogen dat een deugdelijk onderzoek naar het aantal verkeersbewegingen ontbreekt. [appellant] en anderen voeren hiertoe aan dat het aan het plan ten grondslag gelegde onderzoek is gebaseerd op een verouderde publicatie van het CROW. Bovendien ontbreekt in het onderzoek de uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen. Verder wordt niet onderbouwd waarom de toename van het aantal verkeersbewegingen aanvaardbaar is, aldus [appellant] en anderen. Zij wijzen erop dat de Snakkerbuorren een beperkte wegbreedte heeft, zodat auto’s elkaar op deze weg niet kunnen passeren.
10.1. De raad stelt dat onderzoek naar het aantal verkeersbewegingen weliswaar is gedaan op basis van een verouderde publicatie van het CROW, maar dat een onderzoek naar de verkeerssituatie op basis van de nieuwste publicatie van het CROW niet tot wezenlijk andere uitkomsten leidt. Hiertoe heeft de raad het door BonoTraffics BV opgestelde rapport "Beoordeling verkeersparagraaf bestemmingsplan De Lits, Eastermar" van 8 april 2015 (hierna: het BonoTraffics-rapport) overgelegd. Dit rapport bevestigt dat de voorziene uitbreiding weliswaar zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen, maar dat er sprake zal blijven van een aanvaardbare verkeerssituatie op de Snakkerbuorren, aldus de raad. De raad heeft voorts ter zitting toegelicht dat de gronden waarop kampeerplaatsen zijn toegestaan weliswaar worden uitgebreid, maar dat een deel van het bestaande kampeerterrein moet worden gebruikt voor de landschappelijke inpassing van het recreatieterrein. Per saldo neemt de oppervlakte van het deel van het recreatieterrein waarop kampeerplaatsen zijn toegestaan dan ook niet toe, aldus de raad.
10.2. In het BonoTraffics-rapport wordt geconcludeerd dat een berekening op grond van de nieuwste publicatie van het CROW weliswaar een hogere toename van het aantal motorvoertuigbewegingen laat zien dan de berekening die aan het plan ten grondslag is gelegd, maar eveneens dat het verschil van dertien verkeersbewegingen per etmaal in de praktijk waarschijnlijk niet waarneembaar is. Voorts staat in het rapport dat nagenoeg al het autoverkeer via de Snakkerbuorren afgewikkeld zal worden. De huidige verkeersbelasting op de Snakkerbuorren bedraagt 260 motorvoertuigen per etmaal. De toename van 165 motorvoertuigbewegingen per etmaal leidt niet tot een onacceptabele situatie. Hiertoe staat in het rapport dat gezien het wegprofiel de snelheid van het autoverkeer erg laag zal liggen, waardoor het risico op ongevallen beperkt is. Daarnaast zijn in Eastermar en soortgelijke kernen meerdere smalle woonstraatjes waar de verkeersbelasting hetzelfde of hoger is en waar zich in de praktijk geen noemenswaardige incidenten voordoen. De mogelijke problemen die zich voordoen op de Snakkerbuorren worden naar verwachting niet veroorzaakt door de toename van het aantal verkeersbewegingen, maar door de parkeersituatie ter plekke. Bij een lage parkeerdruk is er altijd ruimte voor twee auto’s om elkaar te passeren. Een hoge parkeerdruk kan in combinatie met de extra passerende voertuigen wel problemen veroorzaken.
10.3. De stelling van de raad dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerssituatie op de Snakkerbuorren wordt bevestigd door de inhoud van het BonoTraffics-rapport. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit rapport onjuistheden bevat. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant] en anderen niet hebben bestreden dat het plan weliswaar voorziet in een uitbreiding van het kampeerterrein, maar dat deze uitbreiding vanwege de voorgeschreven landschappelijke inpassing op een deel van het bestaande kampeerterrein niet leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Het betoog van [appellant] en anderen bevat dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie op de Snakkerbuorren.
11. [appellant] en anderen betogen dat een onderzoek naar de parkeermogelijkheden op het recreatieterrein ontbreekt. Zij wijzen erop dat de Achterweg reeds veelvuldig wordt gebruikt voor het parkeren van auto’s, waardoor de bereikbaarheid van hun woningen in het geding is.
11.1. De raad stelt dat de bezoekers en gasten van het kampeerterrein parkeren op het terrein zelf, zodat het plan niet zal leiden tot een toename van de parkeerdruk in het openbaar gebied. Daarnaast wordt de door [appellant] en anderen ervaren parkeeroverlast op de Achterweg niet veroorzaakt door bezoekers van het recreatieterrein, maar door bezoekers van de zwemplaats aan het meer en het naastgelegen natuurgebied, aldus de raad. Bovendien heeft de raad onderzoek laten doen naar de parkeersituatie, waarvan de conclusies zijn neergelegd in het BonoTraffics-rapport. Hierin wordt bevestigd dat er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor de uitbreiding aanwezig is.
11.2. In het BonoTraffics-rapport wordt ten aanzien van de uitbreiding met 75 chalets/stacaravans geconcludeerd dat de hiervoor benodigde parkeerplaatsen volledig bij de nieuw te bouwen chalets/stacaravans worden gerealiseerd. Voorts wordt voor de camping geconcludeerd dat er voldoende ruimte en een overschot van 30 parkeerplaatsen op het recreatieterrein is.
11.3. De stelling van de raad dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dat de uitbreiding niet leidt tot een extra parkeerdruk in het openbaar gebied wordt bevestigd door de conclusies in het BonoTraffics-rapport. Het betoog van [appellant] en anderen bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot parkeeroverlast in openbaar gebied. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het bestreden plan niet hoeft te voorzien in een oplossing van een bestaand tekort aan parkeerplaatsen voor bezoekers van de omgeving van het recreatieterrein. Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
12. [appellant] en anderen betogen dat de raad de financiële uitvoerbaarheid niet heeft onderbouwd.
12.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
Ter zitting heeft het watersportbedrijf toegelicht dat de uitbreiding van het recreatieterrein is voorzien op eigen grond en dat voor de uitbreiding een subsidie is toegekend door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland. Daarnaast is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar. Het betoog faalt.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Kramer w.g. Boer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015
745.