ECLI:NL:RVS:2015:2313

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
201500002/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 20 november 2014 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 29 september 2012 de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] over de jaren 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit werd genomen omdat [appellante] niet had aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang had gemaakt en geen overeenkomst had overgelegd die voldeed aan de eisen van de Wet kinderopvang (Wko).

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen voldoende had gemotiveerd waarom de door [appellante] overgelegde overeenkomst niet voldeed aan de wettelijke eisen. Tijdens de zitting op 6 juli 2015 werd [appellante] bijgestaan door haar advocaat, mr. B. Anik, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat er geen aanspraak op de kinderopvangtoeslag bestond, omdat de overeenkomst niet voldeed aan de vereisten van de Wko.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden, ondanks de vertraging in de behandeling van de bezwaarschriften door de Belastingdienst/Toeslagen. [appellante] had niet aangetoond dat zij immateriële schade had geleden door deze vertraging. De beslissing van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201500002/1/A2.
Datum uitspraak: 22 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 november 2014 in zaken nrs. 14/2035 en 14/2349 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 29 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. B. Anik, advocaat te Arnhem, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (voor 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, zoals dit gold tot 1 januari 2010, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en […] de naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 18 februari 2014 ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2008 en 2009 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en geen overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft overgelegd.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen voldoende is ingegaan op de gronden in bezwaar. Volgens [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 18 februari 2014 niet duidelijk uiteengezet waarom de door haar overgelegde overeenkomst niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
3.1. In het besluit van 18 februari 2014 is vermeld welke gegevens de tussen het gastouderbureau en de ouder gesloten overeenkomst moet bevatten en dat in de door [appellante] overgelegde overeenkomst met het [gastouderbureau] de te betalen uurprijs, het aantal opvanguren per kind en de dagtekening ontbreken. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarmee voldoende gemotiveerd welke gebreken aan die overeenkomst kleven. Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door [appellante] overgelegde overeenkomst niet voldoet aan de in artikel 52 van de Wko, gelezen in samenhang met artikel 11 van de Regeling, gestelde eisen. Volgens [appellante] heeft de rechtbank haar ten onrechte artikel 11 van de Regeling tegengeworpen, nu deze bepaling uitsluitend is gericht op gastouderbureaus en [appellante] niet wist of had kunnen weten dat het gastouderbureau onzorgvuldig handelde. Verder verwijst [appellante] naar andere stukken, te weten de overeenkomst "gastouderbureau, gastouder, vraagouder" en de overeenkomst "vraagouder, gastouder", waarin de vereiste gegevens volgens haar zijn vermeld. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat de prijs per uur blijkt uit de jaaropgaven en het aanvraagformulier.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag bestaat, indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang. Ingevolge deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt.
Gelet op artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, had [appellante] redelijkerwijs bekend kunnen zijn met de vereisten waaraan een overeenkomst met een gastouderbureau moet voldoen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2), valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Stcrt. 6 oktober 2004, nr. 192, blz. 17) af te leiden, dat deze mede is bedoeld om na te kunnen gaan of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de inhoud van de overeenkomst die een ouder heeft gesloten. Om aanspraak op de toeslag te kunnen maken, dient de ouder daarom inzicht te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over kinderopvang, door een schriftelijke overeenkomst over te leggen waaruit die afspraken blijken. [appellante] betoogt dan ook tevergeefs dat de aan de overeenkomst te stellen eisen uitsluitend voor gastouderbureaus gelden en artikel 11 van de Regeling haar niet kan worden tegengeworpen.
Nu in de door [appellante] met het gastouderbureau gesloten overeenkomst in ieder geval de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur ontbreekt en dit een wezenlijk onderdeel is van de overeenkomst, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet is voldaan aan de in artikel 52 van de Wko, gelezen in samenhang met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, gestelde eisen.
De verwijzing naar andere overeenkomsten kan [appellante] niet baten, reeds omdat zij deze niet heeft overgelegd. Dat, naar [appellante] stelt, de prijs per uur blijkt uit de jaaropgaven en het aanvraagformulier, betekent niet dat de door haar overgelegde overeenkomst aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Het betoog faalt.
5. Tot slot betoogt [appellante] dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de door haar gestelde omstandigheden, dat de Belastingdienst/Toeslagen haar dossier kwijt was, waardoor [appellante] ruim een jaar op een reactie van de Belastingdienst/Toeslagen op haar bezwaarschriften heeft moeten wachten en spanning en frustratie heeft geleden.
5.1. Met dit betoog gaat [appellante] eraan voorbij dat de vertraging in bezwaar door voortvarendheid in beroep kan worden gecompenseerd. De door [appellante] gestelde omstandigheden laten onverlet dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan binnen drie jaar na ontvangst van de bezwaarschriften op 12 oktober 2012 door de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de redelijke termijn niet is overschreden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 januari 2014 in zaak nr. 201302106/1/A2), wordt bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade verondersteld. In een situatie als deze, waarin de redelijke termijn niet is overschreden, moet [appellante] aantonen dat zij daadwerkelijk immateriële schade heeft geleden als gevolg van de lange duur van de behandeling door de Belastingdienst/Toeslagen. Hierin is zij niet geslaagd. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Wortmann w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015
615.