201500096/1/A3.
Datum uitspraak: 22 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Vledder, gemeente Westerveld,
en
de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2012 heeft de raad het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van het rapport van 28 maart 2011 inzake onderzoek declaratie van de fractiekosten van Gemeentebelangen in het jaar 2009 (hierna: het rapport), inclusief de daarbij behorende documenten en gespreksverslagen, deels ingewilligd en deels afgewezen.
Bij besluit van 21 mei 2012 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog verschillende passages van het rapport openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 9 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de raad opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 12 september 2013 heeft de raad, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, het bezwaar van [appellant] deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en alsnog een aantal passages openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 1 oktober 2014 in zaak nr. 201307705/1/A3 heeft de Afdeling het door de raad daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd, het door [appellant] tegen het besluit van 21 mei 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit en het besluit van 12 september 2013 vernietigd en bepaald dat tegen het door de raad op het door [appellant] gemaakte bezwaar nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 4 december 2014 heeft de raad, gevolg gevend aan bovengenoemde uitspraak van de Afdeling, alsnog een nog niet eerder openbaar gemaakt deel van het rapport openbaar gemaakt.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, en mr. A. Middelkamp, griffier, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van het rapport. Bij besluit van 30 januari 2012 heeft de raad het rapport openbaar gemaakt, met uitzondering van de hoofdstukken 5 en 6 en de bijlagen bij het rapport.
Bij besluit van 21 mei 2012 heeft de raad alsnog verschillende passages van hoofdstuk 5 van het rapport openbaar gemaakt.
Bij besluit van 12 september 2013 heeft de raad alsnog een aantal passages van hoofdstuk 6 van het rapport openbaar gemaakt.
3. Bij uitspraak van 1 oktober 2014 in zaak nr. 201307705/1/A3 heeft de Afdeling het hoger beroep van de raad gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, heeft de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 21 mei 2012 behandeld in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, voor zover deze nog bespreking behoefden.
De gronden die nog bespreking behoefden zijn weergegeven onder 8 in de uitspraak van 1 oktober 2014. Het betrof de gronden die betrekking hadden op de niet openbaar gemaakte passages van hoofdstuk 5 en 6 van het rapport. Vervolgens heeft de Afdeling over die passages in haar uitspraak onder 8.3 overwogen dat de desbetreffende passages geen persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, zodat artikel 11, eerste lid, van de Wob niet aan openbaarmaking van die passages in de weg staat. Ook zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in die hoofdstukken feiten staan waarvoor geldt dat, indien ze openbaar zouden worden gemaakt, bij de betreffende aangelegenheid betrokken natuurlijke personen onevenredig zouden worden benadeeld, zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, aldus de Afdeling.
De Afdeling heeft de raad in haar uitspraak van 1 oktober 2014 in overweging gegeven in de beoordeling voor een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] te betrekken of de desbetreffende passages van hoofdstuk 5 en 6 openbaar kunnen worden gemaakt, met weglakking van de daarin vermelde namen op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob. De Afdeling heeft bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
4. Het thans bestreden besluit van 4 december 2014 strekt ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2014. In dit besluit van 4 december 2014 heeft de raad, gevolg gevend aan die uitspraak van de Afdeling, de desbetreffende passages van de hoofdstukken 5 en 6 van het rapport openbaar gemaakt, waarbij namen zijn weggelakt. Daaraan heeft de raad artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob ten grondslag gelegd.
5. In de procedure staat het besluit van 4 december 2014 ter toets. Niet in geschil is dat de raad de desbetreffende passages van de hoofdstukken 5 en 6 van het rapport openbaar heeft gemaakt, met weglakking van de daarin voorkomende namen. Het betoog van [appellant] dat niet volledig aan zijn Wob-verzoek is voldaan, omdat ten onrechte niet de volledige wederhoorreactie, zijnde bijlage 1 op pagina 22 van het rapport, openbaar is gemaakt, ziet niet op die toets en kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.
Voorts heeft [appellant] de Afdeling verzocht te bevorderen dat thans het volledige rapport met inbegrip van alle bijlagen als één geheel, met alle daarop betrekking hebbende documenten, met weglakking van persoonsgegevens, openbaar wordt gemaakt. Dit nieuwe verzoek valt buiten de omvang van het geding zoals thans bij de Afdeling aan de orde. Dit geding ziet alleen op het besluit van 4 december 2014 dat ter toets voorligt.
Het betoog van [appellant] dat het besluit van 4 december 2014 onvolledig is, omdat een bij de voorbereiding van dat besluit genoemde bijlage niet is verstrekt, faalt, nu de raad er op heeft gewezen dat de bedoelde bijlage de bij dat besluit openbaar gemaakte passages van hoofdstukken 5 en 6 van het rapport betreft. De Afdeling ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen, omdat dit ook onderaan het besluit van 4 december 2014 staat vermeld. Dat [appellant] deze stukken heeft ontvangen is tussen partijen niet in geschil.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015
280-773.