ECLI:NL:RVS:2015:2300

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
201406528/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over de kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2009 definitief op nihil heeft vastgesteld en teveel betaalde voorschotten van € 23.206,00 heeft teruggevorderd. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd van zijn eigen bijdrage in de kosten voor de kinderopvang. De rechtbank bevestigde dit standpunt.

[Appellant] betoogde dat de kosten van kinderopvang lager waren dan door de Belastingdienst/Toeslagen vastgesteld en dat hij voldoende bewijs had geleverd van zijn betalingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellant] niet kon aantonen dat hij de vereiste eigen bijdrage had betaald. De rechtbank had terecht overwogen dat het aan [appellant] was om een deugdelijke administratie van zijn kosten voor kinderopvang bij te houden.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.

Uitspraak

201406528/1/A2.
Datum uitspraak: 22 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2014 in zaak nr. 14/1554 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2009 definitief vastgesteld op nihil en de teveel betaalde voorschotten van in totaal € 23.206,00 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 14 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 12 januari 2015 heeft de Afdeling, na vereenvoudigde behandeling, het hoger beroep van [appellant] kennelijk ongegrond geacht en de aangevallen uitspraak bevestigd.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] verzet gedaan.
Bij uitspraak van 13 maart 2015 heeft de Afdeling dit verzet gegrond verklaard, zodat de uitspraak van 12 januari 2015 is vervallen. Het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen op de in verzet door [appellant] overgelegde stukken gereageerd.
[appellant] heeft hierop gereageerd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.A. Caljé, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing. Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir, zoals deze luidde ten tijde van belang, verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag, waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, worden, indien voorschotten zijn verleend, deze met de tegemoetkoming verrekend.
Ingevolge het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde verrekening leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is, indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Aan het, in bezwaar gehandhaafde, besluit van 23 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat hij een eigen bijdrage in de kosten voor de kinderopvang heeft betaald.
De rechtbank heeft dit standpunt bevestigd.
3. [appellant] betoogt, onder verwijzing naar een e-mailbericht van 20 februari 2015, dat de rechtbank heeft miskend dat de kosten van kinderopvang niet € 35.708,00 maar € 29.206,08 bedroegen en dat hij voldoende bewijs heeft geleverd van zijn betalingen voor de kinderopvang.
3.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012 in zaak nr. 201201670/1/A2, terecht overwogen dat uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
3.2. [appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd bij antwoordformulier van 16 september 2010 bericht dat de kosten van kinderopvang over 2009 in totaal € 35.708,00 bedroegen. Daarbij heeft hij een jaaropgave van het kindercentrum over 2009 overgelegd, waarin dit bedrag is vermeld, met een specificatie van de afgenomen uren en het uurtarief. De rechtbank is dan ook terecht van dit bedrag uitgegaan.
Anders dan [appellant] aanvoert, kan het door hem overgelegde e-mailbericht waarin is vermeld dat de kosten van kinderopvang € 29.206,08 bedroegen, niet worden aangemerkt als een gecorrigeerde jaaropgave van het kindercentrum, reeds omdat de afzender in dit bericht heeft vermeld dat zij door het faillissement van het kindercentrum niet meer beschikt over de administratie hiervan en de berekening daarom is gebaseerd op de door [appellant] verstrekte gegevens.
3.3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft over 2009 € 23.206,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag aan het kindercentrum overgemaakt. Nu voorts vaststaat dat de kosten van kinderopvang over 2009 € 35.708,00 bedroegen, moet [appellant] aantonen dat hij uit eigen middelen € 12.502,00 voor de kinderopvang heeft betaald.
[appellant] stelt dat hij de kosten van kinderopvang contant aan het kindercentrum heeft betaald. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld in de uitspraak van 14 mei 2014 in zaak nr. 201303070/1/A2) dienen contante betalingen gestaafd te worden met kwitanties en daarmee corresponderende bewijzen van geldopnames. Dat deze jurisprudentie dateert van na het berekeningsjaar, zoals [appellant] ter zitting heeft aangevoerd, laat onverlet dat hij had moeten begrijpen dat het aan hem is als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag om een deugdelijke administratie van zijn kosten voor kinderopvang bij te houden, zodat hij desgevraagd stukken hierover kan overleggen.
In bezwaar heeft [appellant] kwitanties overgelegd. In verzet heeft [appellant] verder bankafschriften overgelegd, waarop geldopnames zijn omcirkeld. De data en de bedragen van deze geldopnames corresponderen echter niet met die vermeld in de kwitanties, zodat uit de bankafschriften niet kan worden afgeleid dat de geldopnames zijn gebruikt om het kindercentrum te betalen. De stelling van [appellant] dat hij voor een deel van deze betalingen geld van derden heeft geleend, kan hem voorts niet baten, reeds omdat bewijs voor deze stelling ontbreekt. [appellant] betoogt dan ook tevergeefs dat hij zijn betalingen aan het kindercentrum voldoende heeft aangetoond.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Wortmann w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015
615.