201410108/1/A2.
Datum uitspraak: 22 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 oktober 2014 in zaak nr. 14/4140 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 17 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 20 september 2011 is de kinderopvangtoeslag over 2008 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 28 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een aanvullend stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (voor 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellant] heeft in 2008 en 2009 gebruik gemaakt van kinderopvang via het [gastouderbureau] en kinderopvangtoeslag vanaf 1 maart 2008 aangevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 toegekend van € 19.025,00 en € 20.478,00.
Aan de, in bezwaar gehandhaafde, besluiten tot nihilstelling van 17 september 2010 en 20 september 2011, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] geen kosten van kinderopvang heeft gemaakt.
De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt. [appellant] stelt dat hij over 2008 in totaal € 21.971,00 en over 2009 in totaal € 23.490,39 aan kosten van kinderopvang heeft gehad. Om dit aan te tonen verwijst hij naar bankafschriften waaruit contante geldopnamen en girale betalingen blijken, afschriften van de aangiften inkomstenbelasting van een gastouder en een kwitantie. Dat het gastouderbureau frauduleus heeft gehandeld, mag volgens [appellant] redelijkerwijs niet volledig aan hem worden toegerekend.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201102962/1/H2) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
Voorts heeft de Afdeling eerder overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), dat de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming baseert op de tussen partijen gemaakte afspraken die, gelet op artikel 52, eerste lid, van de Wko, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen evenwel te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
3.2. [appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij antwoordformulieren van 10 juli 2009 en 16 september 2009 bericht dat de kosten van de opvang en de bemiddelingskosten over 2008 in totaal € 24.958,80 bedroegen. Dit bedrag komt niet overeen met het in hoger beroep door hem gestelde bedrag van in totaal € 21.971,00. [appellant] heeft geen jaaropgave of facturen over 2008 overgelegd waaruit de juistheid van één van die totale bedragen blijkt, maar uitsluitend een factuur overgelegd waarin de bemiddelingskosten over 2008 zijn vermeld. Hij heeft dan ook niet aangetoond wat de totale kosten van kinderopvang over dat jaar zijn geweest, zodat hij ook niet heeft kunnen aantonen dat hij de totale kosten tijdig heeft voldaan.
[appellant] stelt dat de totale kosten van kinderopvang over 2009 € 23.490,39 bedroegen. Over 2009 heeft [appellant] evenmin een jaaropgave of facturen overgelegd, waaruit deze totale kosten blijken. De gestelde kosten kunnen niet worden afgeleid uit de door hem overgelegde overeenkomst met het gastouderbureau, reeds omdat hierin geen uurtarief van de gastouder is vermeld. [appellant] heeft derhalve ook over 2009 niet aangetoond wat de totale kosten van kinderopvang zijn geweest en dus niet kunnen aantonen dat hij de totale kosten tijdig heeft voldaan.
Het betoog over het frauduleus handelen van het gastouderbureau maakt het voorgaande niet anders. Zoals volgt uit hetgeen is overwogen onder 3.1., is het aan [appellant], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, om een deugdelijke administratie van zijn betalingen aan de gastouder en het gastouderbureau bij te houden.
De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Wortmann w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015
615.