201308546/2/R4.
Datum uitspraak: 22 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1A]), beiden wonend te Honselersdijk, gemeente Westland,
2. [appellante sub 2A], gevestigd te Honselersdijk, en [appellant sub 2B] en anderen (hierna: gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2B]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Honselersdijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2014, waar [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk en [appellant sub 2B], vertegenwoordigd door [appellant sub 2B], bijgestaan door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, en de raad, vertegenwoordigd door E.J. den Hollander, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij de uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 30 juli 2014 in zaak nr. 201308546/1/R4, heeft de Afdeling naar aanleiding van de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 2B] de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 25 juni 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 20 januari 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatiebesluit [locatie 4] en [locatie 1] tot en met [locatie 2] te Honselersdijk" vastgesteld.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 2B] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. [appellant sub 2B] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 8.2 overwogen dat in de in artikel 4, lid 4.1.2, onder h, van de planregels opgenomen tabel voor "specifieke vorm van bedrijf - 10" ten hoogste milieucategorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen, maar dat voor deze functieaanduiding geen SBI-code is vermeld. Hoewel de raad heeft beoogd om in de tabel SBI-code 501, 502 en 504 op te nemen, is in de planregeling daarin niet voorzien. Derhalve moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit van 25 juni 2013, voor zover geen SBI-code in de genoemde tabel is opgenomen voor "specifieke vorm van bedrijf - 10", niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 1A] tegen dit besluit gegrond. Het besluit van 25 juni 2013 dient in zoverre te worden vernietigd.
2. Voorts heeft de Afdeling onder 10.3 overwogen dat de op het perceel [locatie 1] aanwezige woning niet gekoppeld is aan een aldaar gevestigd bedrijf. Gelet op het bepaalde in artikel 4, lid 4.2.1, onder c, van de planregels, heeft de Afdeling geoordeeld dat de huidige planregeling met zich brengt dat wonen niet is toegestaan op dit perceel, nu immers volgens deze bepaling de aanwezigheid van een woning is gekoppeld aan de aanwezigheid van een bedrijf. De Afdeling heeft daarop geoordeeld dat de woning derhalve onder het overgangsrecht is gebracht, hetgeen tot gevolg kan hebben dat [appellant sub 2B] in zijn mogelijkheden wordt beperkt. Derhalve is ook ten aanzien van dit planonderdeel het bestreden besluit van 25 juni 2013 niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het besluit is ook op dit onderdeel in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 2B] tegen dit besluit gegrond. Ook ten aanzien van dit onderdeel dient het besluit van 25 juni 2013 te worden vernietigd.
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen zesentwintig weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van overweging 12 van de tussenuitspraak de daar omschreven gebreken te herstellen en de Afdeling de uitkomst mede te delen en het gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Besluit van 20 januari 2015
4. Bij het besluit van 20 januari 2015 heeft de raad, naar aanleiding van de tussenuitspraak, voor de genoemde plandelen een nieuwe planregeling vastgesteld. Dit besluit behelst een aanpassing van artikel 4 van de planregels. In de tabel behorend bij artikel 4, lid 4.1.2, onder h, van de planregels zijn aan de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf-10" de SBI-codes "501, 502, 504 en 5020.4" met ten hoogste milieucategorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten gekoppeld. Ook is in artikel 4, lid 4.2.3 een erfbebouwingsregeling opgenomen voor woningen aan de [locatie 1] tot en met [locatie 2], waarbij de koppeling is losgelaten dat per bedrijf één woning is toegestaan.
4.1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
4.2. Het besluit van 20 januari 2015 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Vast staat dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 2B] belang hebben bij de beoordeling van dat besluit. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, zijn de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 2B] dan ook van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 20 januari 2015.
Het beroep van [appellant sub 1A]
5. [appellant sub 1A] heeft naar aanleiding van het nieuwe besluit geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant sub 1A] geen bezwaren heeft tegen het besluit van 20 januari 2015. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2B]
6. [appellant sub 2B] kan zich niet verenigen met het besluit van 20 januari 2015. Hij stelt dat als gevolg van de erfbebouwingsregeling die is opgenomen in artikel 4, lid 4.2.3, van de planregels op alle percelen in de strook [locatie 1] tot en met [locatie 2] woningen kunnen worden opgericht zonder dat deze gekoppeld zijn aan een bedrijf. Voorts kunnen door deze regeling meerdere woningen per bedrijfsperceel worden opgericht. Dit leidt volgens hem tot een beperking van zijn bedrijfsactiviteiten op [locatie 3] en op het bedrijventerrein in het algemeen.
[appellant sub 2B] stelt verder dat de erfbebouwingsregeling knelt en in meerdere opzichten op gespannen voet staat met zijn bestaande woning, waardoor deze wederom onder het overgangsrecht wordt gebracht. [appellant sub 2B] betoogt dat de raad maatwerk had moeten leveren voor zijn perceel aan de [locatie 1] (hierna: zijn perceel).
6.1. De raad heeft in zijn brief van 12 mei 2015 toegelicht dat met de erfbebouwingsregeling is aangesloten bij de mogelijkheden die het vorige bestemmingsplan "Honselersdijk Bedrijfsterreinen" (hierna: het vorige bestemmingsplan) aan de strook [locatie 1] tot en met [locatie 2] bood. Daarbij blijft de bedrijfsbestemming in stand en geldt een aantal beperkingen voor het oprichten van woningen. Maatwerk voor het perceel [locatie 1] zou volgens de raad leiden tot een beperking van de mogelijkheden voor de overige percelen.
6.2. Zoals de Afdeling in de tussenuitspraak in overweging 10.3 heeft overwogen is de door de raad gemaakte keuze om voor woningen aan te sluiten bij het vorige plan niet onredelijk. In hetgeen [appellant sub 2B] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de erfbebouwingsregeling leidt tot een beperking van de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 2B]. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat ook op grond van de planregeling zoals deze luidde voor het besluit van 20 januari 2015 op alle percelen woningen waren toegelaten, en dat [appellant sub 2B] niet heeft onderbouwd waarom de wijziging nieuwe beperkingen voor zijn bedrijfsvoering zou meebrengen. Gelet daarop faalt het betoog.
Voor zover [appellant sub 2B] heeft betoogd dat door de erfbebouwingsregeling de woning op zijn perceel onder het overgangsrecht wordt gebracht, heeft hij deze beroepsgrond niet nader onderbouwd. Het betoog faalt.
6.3. Derhalve ziet de Afdeling in hetgeen door [appellant sub 2B] is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de erfbebouwingsregeling binnen de bestemming "Bedrijventerrein" voor de strook [locatie 1] tot en met [locatie 2] heeft kunnen vaststellen.
6.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2B] gericht tegen het besluit van 20 januari 2015 ongegrond.
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De door [appellant sub 2B] gevraagde vergoeding van de reiskosten voor het gebruik van de auto komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu door hem geen redenen zijn opgegeven waarom hij niet of niet voldoende de mogelijkheid heeft gehad om met het openbaar vervoer te reizen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellante sub 2A], gevestigd te Honselersdijk, en [appellant sub 2B] en anderen tegen het besluit van 25 juni 2013 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westland van 25 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Honselersdijk" is vastgesteld, voor zover daarbij:
- in de tabel horende bij artikel 4, lid 4.1.2, onder h van de planregels geen passende SBI-code is opgenomen voor de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf-10" en;
- in artikel 4, lid 4.2.1 onder c van de planregels, is bepaald dat per bedrijf één woning is toegestaan op het perceel [locatie 1] te Honselersdijk;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellante sub 2A], gevestigd te Honselersdijk, en [appellant sub 2B] en anderen tegen het besluit van 20 januari 2015 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Westland tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Westland tot vergoeding van bij [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Westland aan appellanten het voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015
539-817.