201500029/1/V6.
Datum uitspraak: 15 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2014 in zaak nr. 14/2030 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de burgemeester geweigerd de verklaring van [appellant], dat hij de Nederlandse nationaliteit wil verkrijgen ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), te bevestigen.
Bij besluit van 26 februari 2014 heeft de burgemeester het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2015, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. de Ruijter, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de RWN, verkrijgt de vreemdeling, die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring door een bevestiging als bedoeld in het derde lid, het Nederlanderschap.
Ingevolge het vierde lid wordt de bevestiging geweigerd indien op grond van het gedrag van de persoon, die de verklaring betreft, ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) wordt geweigerd een optieverklaring te bevestigen wegens gevaar voor de openbare orde, indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het afleggen van een optieverklaring of de beslissing daarop (de zogenoemde rehabilitatieperiode) een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Elke vermogenssanctie van € 810,00 of meer leidt tot weigering van de bevestiging. Een vermogenssanctie is ten uitvoer gelegd op de datum waarop de geldboete is betaald.
Voorts is het volgens de Handleiding in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat hoewel op grond van bovenstaande regels de bevestiging van de optieverklaring moet worden geweigerd, de verkrijging van het Nederlanderschap toch moet worden bevestigd. Voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en moet zeer grote terughoudendheid worden betracht, aldus de Handleiding. Bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens tot de conclusie leiden dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien er wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, moet de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap volgens de Handleiding worden geweigerd.
2. De burgemeester heeft geweigerd de optieverklaring van [appellant] te bevestigen omdat ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar voor de openbare orde vormt als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de RWN, aangezien [appellant] binnen de rehabilitatieperiode tweemaal een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd. Hieraan heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat de economische politierechter te Amsterdam [appellant] op 19 oktober 2010 wegens overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 heeft veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 2.000,00, waarvan € 1.500,00 voorwaardelijk. [appellant] heeft deze geldboete op 13 januari 2012 betaald. Daarnaast heeft de economische politierechter te Amsterdam [appellant] op 5 september 2011 veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 1.500,00 wegens overtreding van artikel 4, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000, welke boete [appellant] nog niet heeft voldaan. De burgemeester heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat zich geen zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat de optieverklaring van [appellant], in afwijking van het beleid, moet worden bevestigd.
3. Het betoog van [appellant] dat de burgemeester ten onrechte niet van zijn beleid is afgeweken omdat zich bijzondere omstandigheden voordoen, faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als zodanig bijzonder dat de burgemeester, in afwijking van het door hem gevoerde beleid, tot de conclusie had moeten komen dat de in artikel 6, vierde lid, van de RWN bedoelde situatie zich niet voordoet. Weliswaar zien de veroordelingen op economische delicten, maar deze zijn gekwalificeerd als misdrijven, hetgeen volgens het beleid reeds tot de conclusie leidt dat er ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar voor de openbare orde vormt, zodat niet met voorbijgaan aan de dwingende weigeringsgrond bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de RWN de verkrijging van het Nederlanderschap kan worden bevestigd. Dat [appellant] de Nederlandse taal niet goed beheerst en daarom niet begreep dat hem werd gevraagd naar eerdere veroordelingen en dat hij wegens zijn culturele achtergrond de door hem gepleegde strafbare feiten niet als misdrijven beschouwt, staat los van de beoordeling van de vraag of hij een gevaar voor de openbare orde vormt en kan er derhalve niet toe leiden dat de burgemeester de optieverklaring diende te bevestigen. De door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat hij al vijftien jaar zonder problemen in Nederland woont, is evenmin een bijzondere omstandigheid die tot afwijking van artikel 6, vierde lid, van de RWN noopt, aangezien deze de ernst van de inbreuken op de rechtsorde waarvoor de geldboeten zijn opgelegd, onverlet laat.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Hent w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015
32-800.