201406189/1/R2.
Datum uitspraak: 15 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Historisch Belang Noord Nederland en de vereniging Vereniging Natuur en Milieu Ureterp en omstreken, beide gevestigd te Ureterp, gemeente Opsterland,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2013, kenmerk 01085971, heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend voor het uitbreiden en wijzigen van een veehouderij aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 10 juni 2014, kenmerk 01132323, heeft het college het door de stichting en de vereniging daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dat door de stichting is gemaakt, en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben de stichting en de vereniging beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2015, waar het college, vertegenwoordigd door H. Denters en E. Bruin, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.
Bij besluit van 24 april 2015, kenmerk 01213275, heeft het college de besluiten van 15 november 2013 en 10 juni 2014 vervangen, en heeft het aan [vergunninghouder] opnieuw een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleend voor het uitbreiden en wijzigen van een veehouderij aan de [locatie] te [plaats].
De stichting en de vereniging zijn in de gelegenheid gesteld op het besluit van 24 april 2015 te reageren. Bij brief van 13 mei 2015 hebben zij dit gedaan. Vervolgens heeft de Afdeling, deze brief in aanmerking genomen, het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Ingevolge het zesde lid staat intrekking of vervanging van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
2. Het besluit van 24 april 2015 wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Bij dit besluit heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleend voor 80 melkkoeien en 64 stuks jongvee met een totale emissie van 865,6 kg NH3/jr. Uit de bij het besluit behorende berekeningen volgt dat de emissie daarmee in vergelijking met de referentiesituatie afneemt met 0,2 kg NH3/jr en geen toename van de depositie plaatsvindt op de gevoelige habitattypen in het Natura 2000-gebied Wijnjeterper Schar.
De stichting en de vereniging hebben, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, in hun brief van 13 mei 2015 geen gronden tegen het besluit van 24 april 2015 aangevoerd. De Afdeling leidt hieruit af dat de stichting en de vereniging tegen dit besluit geen bezwaren hebben. Het van rechtswege ontstane beroep is derhalve ongegrond.
3. Het besluit van 10 juni 2014 is bij het besluit van 24 april 2015 vervangen. De Afdeling ziet in de brief van de stichting en de vereniging van 13 mei 2015 noch anderszins grond voor het oordeel dat de stichting en de vereniging nog enig belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep voor zover gericht tegen het inmiddels vervangen besluit van 10 juni 2014. De stichting en de vereniging hebben in hun brief volstaan met de stelling dat het college het door de stichting gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze niet-ontvankelijkverklaring is door de vervanging van het besluit echter komen te vervallen.
Het beroep tegen het besluit van 10 juni 2014 is wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 10 juni 2014, kenmerk 01132323, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 24 april 2015, kenmerk 01213275, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Michiels w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015
343-732.