201410034/1/A2.
Datum uitspraak: 15 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 november 2014 in zaak nr. 14/3075 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 18 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2010 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 29 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2008 berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 26 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2008. Voorts heeft zij het beroep, voor zover dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2010, gegrond verklaard, het besluit van 29 oktober 2013 in zoverre vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd, in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 27 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 herzien en op € 17.453,00 gesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.E.I.K. Jaminon, advocaat te Heerlen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd kindercentrum plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Toeslagjaar 2010
2. Bij besluit van 27 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante], voor zover dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2010, gegrond verklaard, omdat zij alsnog heeft aangetoond alle kosten van kinderopvang te hebben voldaan. Met dit besluit is de Belastingdienst/Toeslagen volledig tegemoet gekomen aan het hoger beroep van [appellante] voor zover dit betrekking heeft op het berekeningsjaar 2010. [appellante] heeft het hoger beroep in zoverre ingetrokken.
3. Het voorgaande brengt mee dat partijen uitsluitend nog verdeeld zijn over de vraag of [appellante] over het berekeningsjaar 2008 aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag.
Toeslagjaar 2008
4. [appellante] heeft in 2008 gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau].
5. Aan het besluit van 29 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans nog van belang, onder meer ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2008 kosten van kinderopvang heeft gehad.
De rechtbank heeft dit standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd.
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen de bepalingen omtrent de eigen bijdrage onjuist interpreteert en toepast. Zij verwijst in dat kader naar een verklaring die een deskundige, werkzaam bij het cluster Fiscaliteit van het Directoraat Generaal Belastingdienst van het Ministerie van Financiën, heeft afgelegd in het kader van de strafzaak tegen de houder van [gastouderbureau], waaruit kan worden afgeleid dat de kinderopvangtoeslag principieel losstaat van de betalingsverplichting en het voldoen van een eigen bijdrage niet vereist is. De rechtbank is ten onrechte aan deze verklaring voorbijgegaan, aldus [appellante].
6.1. Uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wko volgt dat kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang is. Dit betekent dat, zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wko (Kamerstukken II 2001/02, 28 447, nr. 3, blz. 20-21), een deel van de kosten van kinderopvang voor rekening van de ouder blijft. Dat een deskundige van het Ministerie van Financiën een andere mening zou zijn toegedaan, doet hier niet aan af. De rechtbank heeft derhalve aan de verklaring van die deskundige terecht niet de betekenis gehecht die [appellante] daaraan gehecht wenst te zien.
Het betoog faalt.
7. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond dat zij in 2008 de eigen bijdrage heeft voldaan door middel van inhoudingen op of verrekening van haar salaris. Volgens [appellante] blijkt uit de door haar overgelegde facturen dat zij in 2008 een bedrag van € 5.070,00 heeft verdiend met haar freelancewerkzaamheden voor [gastouderbureau]. Nu aan haar slechts € 487,59 is uitbetaald, is een bedrag van € 4.582,41 verrekend. Hiermee heeft zij aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang in 2008 heeft voldaan.
7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 5 november 2014 in zaak nr. 201311519/1/A2) bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Uit de door [appellante] overgelegde jaaropgave over 2008 blijkt dat de kosten van kinderopvang in dat jaar in totaal € 35.136,00 bedroegen. Uit de stukken blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 4 december 2007 aan [appellante] voor 2008 in totaal € 32.241,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag heeft toegekend, maar dat de dienst door een verrekening in totaal in dat jaar € 28.722,00 heeft overgemaakt aan het gastouderbureau. Dit betekent dat [appellante] moet aantonen dat zij € 6.414,00 aan kosten van kinderopvang in 2008 heeft voldaan.
Dat het door de Belastingdienst/Toeslagen daadwerkelijk uitgekeerde voorschotbedrag achteraf bezien, door de verrekening, lager is geweest en [gastouderbureau] en zijzelf bij de berekeningen zijn uitgegaan van een ander, hoger voorschotbedrag, waardoor [gastouderbureau], naar [appellante] stelt, haar een lager bedrag aan kosten van kinderopvang in rekening heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat niet is gebleken dat [appellante] het verschil gedurende of uiterlijk kort na afloop van 2008 alsnog heeft voldaan. Voor zover [appellante] betoogt dat zij in dat geval een schuld zou hebben bij [gastouderbureau], kan haar dit evenmin baten, reeds omdat zij dit niet met stukken inzichtelijk heeft gemaakt
Ten slotte kan de door [appellante] in hoger beroep overgelegde verklaring van de houder van [gastouderbureau] dat het op de jaaropgave vermelde bedrag onjuist is, omdat bij die berekening de kosten voor uren die niet zijn afgenomen vanwege vakantie van [appellante] of de gastouders ten onrechte zijn meegenomen, en dat de jaaropgave wordt herzien door het aantal uren kinderopvang te verminderen tot het bedrag dat [gastouderbureau] daadwerkelijk van de Belastingdienst/Toeslagen heeft ontvangen, [appellante] evenmin baten. Daargelaten dat [appellante] geen herziene jaaropgave heeft overgelegd, is het achteraf aanpassen van een jaaropgave door de kosten van kinderopvang niet te baseren op de gedurende het toeslagjaar in rekening gebrachte kosten, maar op de hoogte van het voorschot, in strijd met artikel 7, eerste lid, van de Wko.
7.2. [appellante] heeft niet aangetoond dat een bedrag door middel van verrekening met de inkomsten voor werkzaamheden die zij dat jaar voor [gastouderbureau] verrichtte is voldaan, reeds omdat over de gestelde verrekening vooraf geen afspraken tussen haar en het gastouderbureau op schrift zijn gesteld. Dat zij niet in loondienst op basis van een arbeidsovereenkomst, maar als freelancer op basis van mondelinge afspraken werkzaamheden voor [gastouderbureau] verrichtte, doet hier, anders dan [appellante] betoogt, niet aan af. Ook indien niet op basis van een arbeidsovereenkomst, maar op basis van mondelinge afspraken freelance werkzaamheden worden verricht, dienen de gestelde afspraken omtrent de verrekening van de kosten van kinderopvang met de betaling van die werkzaamheden - vooraf - schriftelijk te worden vastgelegd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015 in zaak nr. 201400258/1/A2; www.raadvanstate.nl).
Voorts is van belang dat het bedrag van de gestelde verrekening, te weten € 4.582,41, wat daar verder ook van zij, lager is dan het bedrag van € 6.414,00 dat [appellante] had moeten betalen in 2008. Nu [appellante] volgens eigen stellen geen rechtstreekse betalingen heeft verricht voor de kinderopvang in 2008, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond de kosten van kinderopvang voor 2008 volledig te hebben voldaan.
Het betoog faalt.
8. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op het voorgaande, het aan [appellante] over 2008 toegekende voorschot terecht op nihil heeft gesteld, behoeven de overige door [appellante] aangevoerde hogerberoepsgronden geen bespreking.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
10. Zoals hiervoor onder 2 is overwogen, is de Belastingdienst/Toeslagen geheel tegemoet gekomen aan het hoger beroep van [appellante], voor zover dit betrekking heeft op het berekeningsjaar 2010. Gelet hierop dient de Belastingdienst/Toeslagen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Borman w.g. Koster
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015
710.