ECLI:NL:RVS:2015:2213

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
201502238/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Slimwei en de toekenning van milieucategorieën voor bedrijfsactiviteiten

Op 15 juli 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Slimwei" dat op 18 december 2014 door de raad van de gemeente Neerijnen was vastgesteld. Appellanten, bestaande uit [appellante A] en [appellant B], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de raad ten onrechte geen functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" heeft toegekend aan bepaalde percelen die onder het bestemmingsplan vallen. De appellanten stellen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met hun uitbreidingswensen en dat het besluit niet in overeenstemming is met de geldende milieuregels.

Tijdens de zitting op 12 juni 2015 zijn de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. A.E. van der Eijk, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door drs. B. Peeters en ing. J.L.L. de Vrees. De Afdeling heeft de zaak behandeld en de argumenten van beide partijen gewogen. De raad heeft betoogd dat de toekenning van milieucategorie 4.1 niet mogelijk is vanwege de nabijheid van een burgerwoning, wat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in gevaar zou kunnen brengen. De raad heeft aangegeven dat er een afwijkingsbevoegdheid bestaat voor bedrijven die kunnen aantonen dat hun activiteiten qua aard en invloed gelijk zijn aan de thans toegestane categorie 3.2.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de wensen van de appellanten en dat de motivering voor het niet toekennen van de functieaanduiding 4.1 adequaat is. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de noodzaak om een goede ruimtelijke ordening te waarborgen.

Uitspraak

201502238/1/R2.
Datum uitspraak: 15 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A], gevestigd te Waardenburg, gemeente Neerijnen, en [appellant B], wonend te Neerijnen, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Neerijnen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Slimwei" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.E. van der Eijk, advocaat te Tiel, en de raad, vertegenwoordigd door drs. B. Peeters en ing. J.L.L. de Vrees, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het bedrijventerrein Slimwei.
3. [appellant] betoogt dat de raad aan het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2] (hierna: de percelen) ten onrechte geen functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" heeft toegekend. Hij voert aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de uitbreidingswensen van het op deze percelen uitgeoefende bedrijf in staalbouw. Volgens [appellant] heeft de raad niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de afwijkingsmogelijkheid neergelegd in artikel 3, lid 3.6.1, aanhef en onder a, van de planregels. Hij betoogt dat het uitbreidingsplan ten behoeve van onder meer de realisering van de staalstraalinstallatie ten tijde van de vaststelling van het plan voldoende concreet was, tijdig kenbaar is gemaakt en kon worden beoordeeld op ruimtelijke aanvaardbaarheid. Volgens [appellant] heeft de raad ten onrechte niet onderzocht of bij recht een hogere milieucategorie ter plaatse van de beoogde staalstraalinstallatie kon worden toegekend. Indien de raad van mening was dat nadere informatie vereist was alvorens hij op het verzoek kon beslissen, dan had hij hieromtrent eerder dienen te berichten.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat rekening is gehouden met de uitbreidingswensen van het bedrijf en dat onderzoek is gedaan naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de door [appellant] gewenste milieucategorie op de percelen. Nu er op minder dan 100 meter van het bedrijf een burgerwoning aanwezig is, is een verhoging naar categorie 4.1 niet mogelijk, aldus de raad. Volgens de raad is een hogere milieucategorie wel mogelijk als aangetoond wordt dat de activiteit qua aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de thans opgenomen categorie 3.2. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen in artikel 3, lid 3.6.1, aanhef en onder a, van de planregels. In dit kader dient [appellant] volgens de raad met specifieke bedrijfsgegevens en onderzoek aan te tonen dat de gewenste bedrijfsactiviteiten aan de voorwaarden van deze planregel voldoen. De uitbreidingsplannen van [appellant] worden derhalve niet onmogelijk gemaakt, aldus de raad.
3.2. Blijkens de verbeelding zijn aan de percelen de bestemming "Bedrijventerrein" en de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven tot en met categorie 3.2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2".
Ingevolge lid 3.6.1, aanhef en onder a, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1, aanhef en onder a t/m d, om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 3.1, aanhef en onder a t/m d, genoemd, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze, technische voorzieningen of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in lid 3.1, aanhef en onder a t/m d, genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
3.3. Niet in geschil is dat door [appellante A] op 29 november 2012 een principeverzoek is ingediend inzake de uitbreiding van de bestaande bedrijfshal en de realisering van een staalstraalinstallatie op zijn percelen, waarop de gemeente op 19 december 2012 schriftelijk heeft gereageerd. De gemeente heeft daarbij aangegeven dat, hoewel de (gemeentelijke) bouwregelgeving niet in de weg lijkt te staan aan de door [appellant] gewenste uitbreiding, de milieuregelgeving dit des te meer doet, nu de gewenste bedrijfsvoering onder milieucategorie 4.1 zou komen te vallen terwijl voor de betreffende percelen op grond van het destijds geldende bestemmingsplan ten hoogste milieucategorie 3 was toegestaan. De gemeente heeft [appellant] vervolgens verwezen naar het in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan voor de percelen. [appellant] heeft bij brief van 7 augustus 2013 een inspraakreactie tegen het voorontwerpbestemmingsplan ingediend, waarbij hij het college heeft verzocht om de door hem gewenste ontwikkeling te faciliteren. In navolging van het principeverzoek en de inspraakreactie, heeft [appellant] in zijn zienswijzen op het ontwerpplan nogmaals verzocht om ten behoeve van de gewenste uitbreiding met onder meer een staalstraalinstallatie op zijn percelen de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" op te nemen. Nu gelet op het voorgaande duidelijk is wat [appellant] met zijn initiatief beoogt, is het initiatief van [appellant] voldoende concreet. Voorts is dit tijdig kenbaar gemaakt.
3.4. Vast staat dat het concrete initiatief van [appellant] door de raad bij de vaststelling van het plan in ogenschouw is genomen. Het enkele feit dat [appellant] in het najaar van 2012 reeds zijn uitbreidingsplannen kenbaar heeft gemaakt en bij zijn zienswijze deze nogmaals heeft overgelegd, rechtvaardigt echter op zichzelf niet het oordeel dat dit concrete initiatief ook in het plan dient te worden opgenomen. Weliswaar dient de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan met een concreet en tijdig kenbaar gemaakt initiatief rekening te houden, maar dit houdt slechts in dat de raad dient te bezien of dat initiatief strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en, gelet op alle daarbij betrokken belangen, in het bestemmingsplan kan worden opgenomen. Uit deze belangenafweging kan voortvloeien dat niet elk concreet initiatief ook in een bestemmingsplan wordt opgenomen.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het door [appellant] overgelegde initiatief voorziet in een vergroting van een bedrijfshal en een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. Dit initiatief is volgens de raad ruimtelijk gezien niet aanvaardbaar, nu dit betrekking heeft op een staalstraalinstallatie die onder milieucategorie 4.1 valt en het toekennen van categorie 4.1 niet mogelijk is, omdat er binnen een straal van 100 meter een burgerwoning aanwezig is. In dit verband heeft de raad ter zitting toegelicht dat voor de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in het plangebied de richtafstanden opgenomen in de als bijlage bij het plan gevoegde "Staat van Bedrijfsactiviteiten bestemmingsplan Slimwei" zijn gehanteerd. Deze is gebaseerd op de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure). Daarbij is de raad uitgegaan van de richtafstand voor gemengd gebied, waardoor de in de VNG-brochure genomen afstand reeds met één afstandsstap is verlaagd. Voorts wijst de raad erop dat behalve de genoemde burgerwoning, ook bedrijfswoningen in de omgeving zijn gelegen. Gelet hierop heeft de raad niet bij recht milieucategorie 4.1 op de percelen willen toestaan, nu daarmee geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen kan worden gewaarborgd. Wel bestaat bij de raad bereidheid om eventueel medewerking te verlenen aan de door [appellant] gewenste bedrijfsuitbreiding, indien in overeenstemming met artikel 3, lid 3.6.1, aanhef en onder a, van de planregels wordt aangetoond dat de activiteit, qua aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de thans opgenomen milieucategorie 3.2.
Ter zitting is vast komen te staan dat de op het perceel [locatie 2] aanwezige bedrijfsruimte, waar de staalstraalinstallatie is beoogd, binnen een afstand van 100 meter van de burgerwoning op het perceel Steenweg 17 is gelegen. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat de beoogde situering van de staalstraalinstallatie aan de zuidkant van het perceel [locatie 2] te maken heeft met het productieproces en de routing van het staalbouwbedrijf en deze installatie derhalve niet elders op de percelen kan worden geplaatst. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt geen aanleiding om de raad in dit geval niet te volgen in het standpunt dat gelet op de voornoemde afstand het toestaan van bedrijvigheid in milieucategorie 4.1 bij recht ter plaatse van de beoogde staalstraalinstallatie ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat met het toestaan van bedrijvigheid in milieucategorie 4.1 bij recht meer dan alleen een staalstraalinstallatie mogelijk wordt gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende rekening gehouden met de wens van [appellant] tot bedrijfsuitbreiding en afdoende gemotiveerd waarom hiervoor in de planregels een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen.
Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat artikel 3, lid 3.6.1, aanhef en onder a, van de planregels voorziet in een afwijkingsmogelijkheid waarmee bedrijvigheid in één categorie hoger dan 3.2 op de percelen mogelijk kan worden gemaakt indien kan worden voldaan aan de daarin opgenomen voorwaarden, geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de beoogde staalstraalinstallatie geen functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" behoefde te worden toegekend.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015
343-823.