201408820/1/A3.
Datum uitspraak: 15 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2014 in zaak nr. 13/7316 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2013 heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete van € 6.000,00 opgelegd wegens het in gebruik geven van woonruimte in de woning aan de [locatie] te Amsterdam aan personen die niet over een huisvestingsvergunning beschikten.
Bij besluit van 22 november 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M.M. Heilbron, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.E. Schuttenhelm, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5 van de Huisvestingswet, zoals die ten tijde van belang luidde, kan de gemeenteraad voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, in de huisvestingsverordening woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mag worden genomen of gegeven, indien voor het in gebruik nemen daarvan geen huisvestingsvergunning is verleend.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, is het verboden een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Ingevolge artikel 85a, eerste lid, kan de gemeenteraad bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van artikel 7, tweede lid. Het college is bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Ingevolge het tweede lid kan de bestuurlijke boete niet hoger zijn dan € 18.500,00 voor overtreding van artikel 7, tweede lid.
Ingevolge het derde lid stelt de gemeenteraad bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 (hierna: de Huisvestingsverordening) worden als woonruimten als bedoeld in artikel 5 van de Huisvestingswet aangewezen alle zelfstandige huurwoningen met een rekenhuur tot de huurtoeslaggrens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag (681,02 euro prijspeil 1 januari 2013).
Ingevolge artikel 59, eerste lid, kan het college een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van artikel 7 van de Huisvestingswet.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, legt het college voor de eerste overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid een boete op overeenkomstig kolom A van de in bijlage vijf opgenomen tabel.
In bijlage 5 bij de Huisvestingsverordening is bepaald dat de boete voor het in gebruik geven van woonruimte zonder vergunning bij bedrijfsmatige exploitatie (eigenaar/verhuurder met meer dan één woning) bij de eerste overtreding € 6.000,00 bedraagt.
2. Aan het besluit tot oplegging van een boete heeft het college een administratief vooronderzoek en een rapport van bevindingen van 3 april 2013, opgesteld door toezichthouders van de Dienst Wonen, Zorg en Samenleven, ten grondslag gelegd. Uit het administratief vooronderzoek is gebleken dat [appellant] eigenaar is van de woning aan de [locatie] te Amsterdam en dat sinds 29 november 2012 niemand meer op dit adres is ingeschreven. Uit het rapport van bevindingen is gebleken dat de toezichthouders bij een bezoek aan de woning een gezin bestaande uit vier personen hebben aangetroffen. De vader heeft verklaard dat hij met zijn gezin in de woning woont. De toezichthouders hebben voorts vastgesteld dat de woning volgens het puntensysteem "Besluit Huurprijzen Woonruimte" 107 punten telt. Daarmee heeft de woning een rekenhuur onder de huurtoeslaggrens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag en is voor bewoning, gelet op artikel 2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening, een huisvestingsvergunning vereist. Nu de bewoners niet over een huisvestingsvergunning beschikten, heeft [appellant] de woning in strijd met artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet in gebruik gegeven, aldus het college.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 7 van de Huisvestingswet een discretionaire bevoegdheid van het college betreft. Het college had volgens hem, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, van handhaving moeten afzien, althans aanleiding moeten zien om de boete te matigen. Hij voert in dit verband aan dat de bewoning door het gezin, dat dakloos was, slechts tijdelijk en van korte duur is geweest, dit gezin de woning op het moment van de inspectie door de toezichthouders nog maar drie weken bewoonde en de woning op dat moment te koop stond. Daarbij komt, zo stelt [appellant], dat hij reeds op 12 maart 2013 een vergunning op grond van de Leegstandswet voor bewoning door het gezin had aangevraagd. Het gezin had daarenboven ook in aanmerking kunnen komen voor een huisvestingsvergunning, aldus [appellant].
3.1. Niet in geschil is dat [appellant] de woning aan de [locatie] te Amsterdam aan het gezin in gebruik heeft gegeven, zonder dat dit gezin over een huisvestingsvergunning beschikte. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] hiermee artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet heeft overtreden en dat het college bevoegd was om hiervoor een boete aan [appellant] op te leggen.
3.2. Het college heeft de hoogte van de boete bepaald overeenkomstig artikel 59, tweede lid, in samenhang gelezen met bijlage 5 van de Huisvestingsverordening. Gelet op artikel 5:46, derde lid, van de Awb is het college gehouden een lagere bestuurlijke boete op te leggen, indien [appellant] aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. De door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat hij een leegstandsvergunning had aangevraagd, is geen bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin. Het beschikken over een leegstandsvergunning neemt de verplichting om te beschikken over een huisvestingsvergunning niet weg. De aangevoerde omstandigheden, dat de bewoning door het gezin tijdelijk en van korte duur is geweest en dit gezin op zichzelf in aanmerking had kunnen komen voor een huisvestingsvergunning, zijn evenmin als bijzondere omstandigheden aan te merken. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden voor het college geen aanleiding hadden dienen te vormen om de boete op nihil te stellen dan wel te matigen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Binnema
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015
589.