201503084/1/R1en 201503084/2/R1.
Datum uitspraak: 1 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Maastricht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2015 heeft het college het uitwerkingsplan "Winkelcentrum Carré" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2015, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Verheijden, werkzaam voor de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ilovestudentlife.nl B.V., vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het plan is vastgesteld ter voldoening aan de uitwerkingsplicht zoals opgenomen in artikel 16 van de planregels behorend bij het bestemmingsplan "Maastricht Zuidwest", zoals vastgesteld door de raad bij besluit van 18 juni 2013. Door de ontwikkelaar ilovestudentlife.nl is voor Carré gelegen aan de Tongerseweg een plan ontwikkeld dat voorziet in detailhandel in de kelder en op de begane grond en het realiseren van 143 gestapelde woningen op de verdiepingen (eerste en tweede verdieping) van het pand.
3. Vast staat dat [appellant] een omgevingsvergunning heeft gekregen voor het realiseren van zeven onzelfstandige studentenkamers in een bestaand pand op het perceel [locatie] te Maastricht. Dit perceel is gelegen op enkele kilometers afstand van de locatie Carré aan de Tongerseweg. Hij voert in beroep aan een voorkeur te hebben voor de mogelijkheid om zelfstandige studentenkamers te realiseren. Hij stelt hiervoor geen omgevingsvergunning te hebben aangevraagd, omdat het voornemen om de onzelfstandige kamers te realiseren na overleg met gemeenteambtenaren afstuitte op gemeentelijke normen omtrent de minimale omvang van de kamers en de hoeveelheid te voorziene parkeerplaatsen. Hij betoogt dat het uitwerkingsplan niet voldoet aan die normen. [appellant] voert aan dat hij een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan wil, opdat het gemeentelijk beleid wordt aangepast, waarna hij zich op het gewijzigde beleid kan beroepen.
3.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een uitwerkingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2. Het concurrentiebelang is rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken wanneer het belang van de concurrent als feitelijk gevolg van het bestreden besluit wordt getroffen. Dit is het geval indien de desbetreffende ondernemer in hetzelfde marktsegment werkzaam is binnen hetzelfde verzorgingsgebied. [appellant] en de ontwikkelaar van deze woningbouwlocatie bieden beide studentenkamers aan in hetzelfde verzorgingsgebied. [appellant] kan derhalve aan zijn hoedanigheid als concurrent het belang ontlenen dat hem kwalificeert als belanghebbende bij het bestreden besluit.
3.3. Het geschil betreft niet de aan [appellant] vergunde studentenwoningen. [appellant] heeft ter zitting te kennen gegeven in te kunnen stemmen met het bestreden besluit. Zijn beroep is dan ook niet gericht tegen de in het plan mogelijk gemaakte (studenten) woningen die een oppervlakte hebben van minder dan 50 m². Integendeel. [appellant] wil zelf ook zelfstandige woningen realiseren met een oppervlakte van minder dan 50 m². [appellant] komt op tegen de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde normering, omdat die afwijkt van de normering die [appellant] is voorgehouden bij de ontwikkeling van zijn eigen plan. Dit betoog kan niet slagen. Het oordeel van de voorzieningenrechter over de voor de locatie Carré gehanteerde normen is immers niet bepalend voor de elders in de stad te hanteren normen, zoals op het perceel [locatie]. Het betreft beleidsmatig gehanteerde normen, die kunnen worden gewijzigd en waarvan door de raad en het college van burgemeester en wethouders gemotiveerd kan worden afgeweken, zonodig per stadsdeel of project. Dus ook indien het beroep van [appellant] tegen het thans voorliggende besluit gegrond wordt verklaard en het besluit wordt vernietigd, volgt daaruit niet dat het beleid op de door [appellant] gewenste wijze wordt of moet worden aangepast.
3.4. [appellant] kan derhalve met zijn beroep niet bereiken wat hij beoogt. Daarom bestaat geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Bosnjakovic
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015
410-812.