201408504/1/A2.
Datum uitspraak: 8 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zeist,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 september 2014 in zaak nr. 13/4820 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 3 september 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 26 juni 2015 aan de orde gesteld.
Overwegingen
1. Op 3 juli 2012 heeft [appellant] het college verzocht om compensatie voor het nadeel dat hij stelt te hebben geleden als gevolg van het uitvoeren van werkzaamheden, en de uitloop daarvan, aan de Krakelingweg te Zeist. Volgens hem is als gevolg van die werkzaamheden zijn woongenot verminderd, is er een tijdelijke waardedaling van zijn woning opgetreden, was zijn woning minder bereikbaar en heeft hij kosten gehad.
2. Aan het besluit van 3 september 2013 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften van 18 juli 2013, ten grondslag gelegd dat geen bezwaar openstaat tegen het besluit van 19 april 2013, nu de overlast die [appellant] stelt te hebben ondervonden niet het gevolg is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) waartegen bezwaar en beroep heeft opengestaan, maar van feitelijke werkzaamheden.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan de werkzaamheden en de uitloop daarvan geen besluiten ten grondslag liggen. Volgens hem zijn er bij de werkzaamheden allerlei maatregelen, zoals de aanleg van een fietspad, de verkeersmaatregelen, de plaatsing van afscheidingen tussen diverse onderdelen van het fietspad, de vergunningverlening voor tennishallen en de kap van bomen, doorgevoerd die hun grondslag vinden in een besluit.
3.1. De Afdeling overweegt, zoals onder meer volgt uit haar uitspraak van 6 mei 1997, zaak H01.96.0578/Q1 (JB 1997/118 en AB 1997, 229), dat de bestuursrechter slechts bevoegd is kennis te nemen van een beroep tegen een zogeheten zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over het beroep tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Een bezwaar is slechts ontvankelijk indien tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf ook bezwaar of beroep openstond.
3.2. Het verzoek om nadeelcompensatie is gebaseerd op het uitvoeren van werkzaamheden aan de Krakelingweg te Zeist en de uitloop van die werkzaamheden. Deze werkzaamheden, en de uitloop daarvan, kunnen op zichzelf niet als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt, nu die werkzaamheden slechts feitelijke handelingen zijn. [appellant] heeft aan het schadeverzoek geen schadeveroorzakend besluit ten grondslag gelegd waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Ook in zijn reactie van 2 juni 2013 op het verzoek van het college van 30 mei 2013 om kenbaar te maken waarom er volgens hem sprake is van een besluit waartegen bezwaar mogelijk is, heeft [appellant] niet een dergelijk besluit genoemd. Nu [appellant], ook na navraag, aan het schadeverzoek geen schadeveroorzakend besluit ten grondslag heeft gelegd waartegen bezwaar of beroep openstond, bestond geen mogelijkheid van bezwaar tegen de afwijzing van het schadeverzoek. Het college heeft het bezwaar tegen de afwijzing terecht niet-ontvankelijk verklaard en de rechtbank heeft om die reden het beroep daartegen terecht ongegrond verklaard.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Borman w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015
752.