ECLI:NL:RVS:2015:2151

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
201408394/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering dwangsom na overlijden appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door wijlen [appellant], die laatstelijk woonachtig was te Putten. Het hoger beroep betreft de invordering van een door de appellant verbeurde dwangsom van € 10.000,00, welke door het college van burgemeester en wethouders van Putten is opgelegd. Het college had op 20 juni 2013 besloten tot deze invordering, waarna de appellant bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 14 oktober 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft op 2 september 2014 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De behandeling van de zaak ter zitting was gepland op 22 april 2015, maar heeft niet plaatsgevonden. De gemachtigde van de appellant heeft de Raad van State op 21 april 2015 geïnformeerd dat de appellant enkele dagen daarvoor is overleden. De erfgenamen van de appellant hebben niet binnen de gestelde termijn aangegeven dat zij het hoger beroep willen voortzetten. Hierdoor is er geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.

De Raad van State heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.

Uitspraak

201408394/1/A1.
Datum uitspraak: 8 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
wijlen [appellant], in leven laatstelijk gewoond hebbend te Putten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 september 2014 in zaak nr. 13/7545 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Putten.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van een door [appellant] verbeurde dwangsom ter hoogte van € 10.000,00.
Bij besluit van 14 oktober 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Overwegingen
1. De behandeling van de zaak ter zitting die was gepland op 22 april 2015, heeft niet plaatsgevonden. De gemachtigde van [appellant] heeft de Afdeling bij brief van 21 april 2015 laten weten dat [appellant] enkele dagen daarvoor is overleden. De erfgenamen van wijlen [appellant] hebben niet binnen de door de Afdeling aan hen gestelde termijn aangegeven dat zij het hoger beroep willen voortzetten. Gelet hierop bestaat er geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015
407-619.