ECLI:NL:RVS:2015:2139

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
201409965/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van last onder dwangsom voor opslag van groente en fruit op woonperceel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. Het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen had op 9 september 2013 een last onder dwangsom opgelegd aan de appellanten, waarin hen werd gelast de op- en overslag van groente en fruit op hun perceel te staken. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellanten ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 juni 2015. De appellanten betogen dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van overslagactiviteiten op hun perceel, en dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. De Raad van State oordeelt dat het college wel degelijk bevoegd was om op te treden, omdat de activiteiten in strijd zijn met de bestemmingsplannen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen concreet zicht op legalisering was, en dat de handhaving in het algemeen belang is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201409965/1/A1.
Datum uitspraak: 8 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Rumpt, gemeente Geldermalsen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 28 oktober 2014 in zaak nr. 14/4820 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2013 heeft het college [appellant A] en [appellante B] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast de overtreding op het perceel [locatie] te beëindigen door de op- en overslag van groente en fruit in de zwarte schuur (hierna: de loods) en op het perceel te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 3 juni 2014 heeft het college het door [appellant A] en [appellante B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellante B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellante B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2015, waar [appellant A], bijgestaan door A.M. van Laar, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.L. van Dalsen-Croes, werkzaam bij het college, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het geldende bestemmingsplan "Kern Rumpt 2013" rust op het deel van de gronden gelegen aan de Middenstraat, waar een woning en een loods staan, de bestemming "Wonen - Beeldbepalend".
Ingevolge artikel 10, lid 10.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden.
2. [appellant A] en [appellante B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in het besluit er ten onrechte van uit is gegaan dat op het perceel ook overslagactiviteiten plaatsvinden. Volgens hen is daarvan geen sprake en was het college niet bevoegd in zoverre handhavend op te treden.
2.1. In het in bezwaar gehandhaafde besluit van 9 september 2013 heeft het college [appellant A] en [appellante B] onder meer gelast de overslag van groente en fruit in de loods en op het perceel te staken en gestaakt te houden.
2.2. In hoger beroep heeft [appellant A] verklaard dat hij groente en fruit op de veiling koopt, dat naar het perceel brengt en het daar opslaat in de loods. In de ochtend plaatst hij de groente en het fruit in de fruitwagen en rijdt hij daarmee vervolgens naar een markt of gaat hij venten. In de avond slaat hij de groente en het fruit weer in de loods op. Aldus is niet in geschil dat op het perceel aan- en afvoer van groente en fruit plaatsvindt. Deze activiteiten zijn in strijd met de op het perceel rustende woonbestemming. Anders dan Van Alpen en [appellante B] betogen, was het college, dat deze activiteiten aanmerkt als de overslag van groente en fruit, bevoegd hiertegen handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
3. [appellant A] en [appellante B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het gebruik van de loods voor de opslag van groente en fruit. Zij voeren daartoe aan dat voor het aanpassen van de loods op het perceel en het gebruik van die loods voor de opslag van groente en fruit en de stalling van een fruitwagen in 2012 vrijstelling en bouwvergunning is verleend. Zij voeren verder aan dat de raad van de gemeente Geldermalsen heeft beoogd dit gebruik in het bestemmingsplan "Kern Rumpt 2013" op te nemen, zodat het gebruik thans bij recht is toegestaan.
3.1. Bij besluit van 8 maart 2012 heeft het college aan [appellant A] met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen van een bestaande loods op zijn perceel zodat deze geschikt kan worden gemaakt als stallingsruimte ten behoeve van een fruitwagen. Bij uitspraak van 28 maart 2013 van de rechtbank Oost-Nederland in zaken nrs. 12/1651, 12/1705, 12/1694 en 12/1703 op het beroep van omwonenden tegen dat besluit heeft de rechtbank overwogen dat uit het vrijstellingsbesluit, de ruimtelijke onderbouwing en de stedenbouwkundige visie kan worden afgeleid dat de vrijstelling voorziet in het geschikt maken van de loods als stallingsruimte ten behoeve van de fruitwagen van [appellant A]. De loods wordt ook met dit doel verbouwd, aldus de rechtbank. Hiertegen hebben [appellant A] en [appellante B] geen hoger beroep ingesteld. Het besluit van 8 maart 2012 is hiermee onherroepelijk geworden. Naar het oordeel van de Afdeling is met dit besluit, anders dan [appellant A] en [appellante B] betogen, niet tevens vrijstelling verleend voor het gebruik van de loods voor de opslag van groente en fruit. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014 in zaak nr. 201306216/1/R2 (www.raadvanstate.nl) op het beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Geldermalsen van 28 mei 2013, waarbij het bestemmingsplan "Kern Rumpt 2013" is vastgesteld. Uit de door [appellant A] en [appellante B] weergegeven passages uit de bij het besluit van 8 maart 2012 behorende stedenbouwkundige visie en de zienswijzennota kan weliswaar worden afgeleid dat het college op de hoogte was van het gebruik van het perceel, maar daaruit blijkt niet dat dat gebruik met dat besluit ook is vergund. De opmerking van het college in zijn verweerschrift op een beroep tegen het besluit van 8 maart 2012 en het standpunt van de raad van de gemeente Geldermalsen in de Nota van Zienswijzen bij het besluit van 28 mei 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kern Rumpt 2013" geven geen aanleiding voor een ander oordeel.
[appellant A] en [appellante B] kunnen voorts niet worden gevolgd in hun betoog dat het gebruik van de loods voor de opslag van groente en fruit in het bestemmingsplan positief is bestemd. In voormelde uitspraak van 29 januari 2014 heeft de Afdeling overwogen dat de raad het bestaand legaal gebruik in het bestemmingsplan "Kern Rumpt 2013" als zodanig heeft bestemd. Naar het oordeel van de Afdeling kon, gelet op de formulering van betreffende planregels en de in het plan gehanteerde plansystematiek, het enkele stallen van de fruitwagen in de loods in dit geval worden begrepen onder het ter plaatse toegestane gebruik voor woondoeleinden.
Het betoog faalt.
4. [appellant A] en [appellante B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van de loods voor de opslag van groente en fruit onder het overgangsrecht valt.
4.1. Ingevolge artikel 21.2, lid 21.2.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Kern Rumpt 2013" mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge lid 21.2.4 is het bepaalde in 21.2.1 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Op het perceel rustte ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Rumpt" de bestemming "Agrarisch productiegebied".
De als zodanig aangewezen gronden waren bestemd voor het agrarisch bedrijf met de bijbehorende bebouwing, andere werken en terreinen.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef van de planvoorschriften van dat plan wordt onder agrarisch bedrijf verstaan het akker- en/of weidebouw-, het veehouderij-, het fruitteelt-, het groenteteelt-, het champignonkwekerij-, het bloemisterij-, het boomkwekerij- en het loonbedrijf, alsmede K.I.-stations.
Ingevolge artikel 16, onder A, mogen gronden en opstallen die - voor zover niet geregeld in artikel 12 - bij het van kracht worden van het plan in gebruik zijn voor andere doeleinden dan die waarvoor zij krachtens dit plan zijn bestemd, voor die doeleinden in gebruik blijven.
4.2. Het gebruik van de loods voor de opslag van groente en fruit is in strijd met de op het perceel rustende bestemming. Dit gebruik was ook in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan "Rumpt" dat aan de gronden de bestemming "Agrarisch productiegebied" toekende. Nu het hier aan de orde zijnde gebruik is aangevangen na het van kracht worden van dat plan, is artikel 16, onder A, van de planvoorschriften op dat gebruik niet van toepassing. Gelet op artikel 21.2, lid 21.2.1, gelezen in samenhang met lid 21.2.4, van de planregels van het bestemmingsplan "Kern Rumpt 2013" valt het gebruik niet onder het overgangsrecht. Het betoog faalt.
5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de loods voor de op- en overslag van groente en fruit.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6. [appellant A] en [appellante B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in het besluit op bezwaar terecht op het standpunt heeft gesteld dat op dat moment geen concreet zicht op legalisering bestond. Zij voeren daartoe aan dat het bestemmingsplan het mogelijk maakt om met toepassing van artikel 10.5, lid 10.5.1 van de planregels omgevingsvergunning te verlenen voor een aan huis gebonden bedrijf.
6.1. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar gehandhaafde besluit van 9 september 2013 op het standpunt gesteld dat met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚ van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunning kan worden verleend voor een aan huis gebonden bedrijf mits aan de in artikel 10.5, lid 10.5.1 van de planregels opgenomen randvoorwaarden is voldaan. Volgens het college zijn, om te kunnen beoordelen of het gebruik wenst te maken van zijn bevoegdheid van het bestemmingsplan af te wijken, nadere gegevens noodzakelijk over de omvang van de bedrijfsactiviteiten, de frequentie van verschillende typen verkeersbewegingen en de akoestische gevolgen hiervan voor de omgeving. Volgens het college is mogelijk ook nadere informatie nodig over de milieucontour van de koelcel die op het perceel in gebruik is.
Nu deze informatie ten tijde van het besluit op bezwaar niet was overgelegd en derhalve ten tijde van het besluit van 3 juni 2014 nog geen aanvang met de voor het verlenen van de omgevingsvergunning vereiste procedure was gemaakt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op dat moment geen concreet zich op legalisering bestond. Het betoog faalt.
7. [appellant A] en [appellante B] betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college, gelet de uitgesproken intentie van het college en de raad om het gebruik planologisch in te passen, niet in redelijkheid tot handhaving heeft kunnen overgaan. Zoals hiervoor is overwogen, is bij het besluit van 8 maart 2012 geen vrijstelling verleend voor het gebruik van de loods voor de opslag van groente en fruit. Aan de omstandigheid dat in het ontwerpbestemmingsplan aan het perceel de nadere aanduiding 'groente- en fruitbedrijf' was toegekend, kunnen zij evenmin het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat niet handhavend zal worden opgetreden, nu in het vastgestelde bestemmingsplan deze nadere aanduiding niet is opgenomen. Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.DT. Pieters, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015