201408664/1/A1.
Datum uitspraak: 8 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 september 2014 in zaak nr. 14/4482 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer (lees: de directie van de Dienst Wegverkeer; hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2013 heeft de RDW het kentekenbewijs behorende bij kentekennummer [--.--.--] met ingang van die datum ongeldig verklaard.
Bij besluit van 30 april 2014 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. van Kampen, en de RDW, vertegenwoordigd door C.B.J. Maenhout, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) dient door de RDW aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.
Ingevolge het tweede lid dient ter zake van de in het eerste lid bedoelde opgave overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de RDW een kentekenbewijs te zijn afgegeven aan de eigenaar of houder van het voertuig.
Ingevolge het vijfde lid dienen motorrijtuigen overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die omtrent het voertuig zijn opgenomen in het kentekenregister, tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan.
Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder a, zijn voor overtreding van het eerste tot en met het vijfde lid, voor zover het betreft een motorrijtuig, aansprakelijk de eigenaar of houder die het motorrijtuig op de weg laat staan of daarmee over de weg laat rijden, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder.
Ingevolge artikel 51a, derde lid, onder f, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan, onverminderd het eerste en tweede lid, een tenaamstelling vervallen worden verklaard in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.
Ingevolge artikel 40b, vierde lid, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de RDW een tenaamstelling vervallen verklaren indien naar het oordeel van deze dienst blijkt dat degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven, opgehouden is eigenaar, bezitter of houder van het voertuig te zijn.
Ingevolge artikel 2.1, derde lid, van de Regeling tot uitvoering van de hoofdstukken III en VI van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Regeling voertuigen) wordt het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze zoals vermeld in bijlage I.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van bijlage I bij de Regeling voertuigen wordt verstaan onder:
- hoofdonderdelen van een voertuig voorzien van een frame: frame en aandrijflijn;
- samengesteld voertuig: een voertuig, waarvan één of meerdere hoofdonderdelen afkomstig zijn van twee of meer voertuigen, dan wel waarvan niet vastgesteld kan worden dat de hoofdonderdelen afzonderlijk tot één voertuigidentificatienummer zijn te herleiden;
- VIN: een gestructureerde combinatie van tekens die de voertuigfabrikant oorspronkelijk aan een voertuig heeft toegekend en heeft ingeslagen, dan wel dat door de RDW is ingeslagen, met het doel om, zonder gebruikmaking van verdere informatie, het voertuig eenduidig te identificeren.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, wordt indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn, geen VIN vastgesteld.
2. [appellant] heeft, om een kentekenbewijs te verkrijgen voor een motorfiets Zelfbouw Pro-Straat FXR, in 2007 het zelfbouwframe aan de RDW aangeboden. De RDW heeft daarvoor het VIN XRA40002A7P120572 vastgesteld en dat rechts tegen het balhoofd van de motorfiets ingeslagen. Het afgebouwde voertuig is in 2008 aangeboden voor een keuring aan de individuele toelatingseisen bij het Testcentrum van de RDW. Bij de keuring zijn de gegevens van de aandrijflijn, bestaande uit het motorblok en de versnellingsbak, van het voertuig vastgelegd: het motorblok was voorzien van nummer BLLV012372 en de versnellingsbak was voorzien van nummer M4224. Op 18 januari 2008 is de RDW overgegaan tot de eerste afgifte van het kentekenbewijs voor het kenteken [--.--.--].
Op 28 oktober 2013 heeft een forensisch-technisch onderzoek plaatsgevonden door een deskundige op het gebied van voertuigidentificatie, die is verbonden aan het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (hierna: het LIV). Doel van het onderzoek was om de identiteit van de hoofdonderdelen, waaronder de aandrijflijn, vast te stellen. Geconstateerd is dat de aandrijflijn die is aangetroffen in de onderzochte motorfiets is gewijzigd ten opzichte van de zelfbouwmotorfiets waarvoor eerder het kenteken [--.--.--] is afgegeven. Het aangetroffen motorblok heeft nummer DJLL511649 en de aangetroffen versnellingsbak heeft nummer 90167028. De aandrijflijn behoort van fabriekswege bij het voertuig met VIN 1HD1DJL10LY511649. De RDW heeft navraag gedaan bij het LIV omtrent de herkomst van de aandrijflijn. Het LIV heeft vervolgens navraag gedaan bij een contactpersoon, verbonden aan Harley Davidson in de Verenigde Staten, die per e-mailbericht heeft verklaard dat de aandrijflijn van diefstal afkomstig is. Bij e-mailbericht van 9 april 2014 heeft het National Insurance Crime Bureau (hierna: het NICB) in de Verenigde Staten het LIV medegedeeld dat het voertuig met VIN 1HD1DJL10LY511649 geregistreerd is als gestolen. Het LIV heeft vervolgens via het Korps Landelijke Politie Diensten (hierna: het KLPD) van het NICB de bevestiging ontvangen dat aangifte van diefstal van het voertuig is gedaan op 22 mei 1992 bij het Dallas Police Department onder 'case # 421452A'.
3. De RDW heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat is vastgesteld dat een hoofdonderdeel afkomstig is van diefstal, zodat het niet is toegestaan een VIN vast te stellen. Nu voor het voertuig geen VIN kan worden vastgesteld, is [appellant] volgens de RDW opgehouden eigenaar, bezitter of houder te zijn van het voertuig waarvoor het kenteken [--.--.--] is afgegeven. Op grond van artikel 58, tweede lid, onder f, van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 37, derde lid, onder d, van het Kentekenreglement heeft de RDW het kentekenbewijs ingang van 13 december 2013 ongeldig verklaard.
Zoals de rechtbank heeft overwogen, is de RDW in het besluit van 30 april 2014 uitgegaan van de regelgeving, zoals deze gold tot 31 december 2013. De wijziging van de regelgeving heeft, voor zover hier van belang, alleen betrekking op de terminologie. Met de rechtbank begrijpt de Afdeling het besluit van de RDW van 30 april 2014 dat de RDW de tenaamstelling met ingang van 13 december 2013 vervallen heeft verklaard.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de RDW zich heeft mogen baseren op de gegevens die via het KLPD van de NICB zijn ontvangen en waaruit blijkt dat de aandrijflijn van diefstal afkomstig is. Hij voert daartoe aan dat de melding van het NICB niet is onderbouwd met stukken die aannemelijk maken dat er daadwerkelijk diefstal heeft plaatsgevonden. Volgens [appellant] kan de melding in de database van het NICB ook zijn gebaseerd op een misverstand of fraude. Het is aan de RDW om te onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van diefstal of dat er een andere reden is dat er een melding in de database van het NICB staat.
4.1. Op de website van het NICB is vermeld dat het een not-for-profit organisatie is met meer dan 1.100 leden. De leden zijn onder meer verzekeringsbedrijven, autoverhuurbedrijven, autoveilingbedrijven en financieringsinstellingen. De werknemers van NICB werken samen met onder meer de politie, technici en vertegenwoordigers van de overheid om verzekeringsfraude te voorkomen en te bestrijden. Het NICB heeft aan het KLPD medegedeeld dat er bij de politie van Dallas op 22 mei 1992 aangifte van diefstal is gedaan van een voertuig met VIN 1HD1DJL10LY511649 en dat deze diefstal is geregistreerd onder zaak nr. # 421452A. Hoewel, zoals de rechtbank heeft overwogen, het NICB geen overheidsorgaan is en geen bijzondere opsporingsbevoegdheid heeft, heeft de RDW geen aanleiding hoeven zien aan de juistheid van de aan het KLPD door het NICB gegeven informatie te twijfelen. De stelling van [appellant] dat de aangifte van diefstal mogelijk is gebaseerd op een misverstand of fraude is daartoe niet voldoende. Indien een (inter)nationale opsporingsinstantie, zoals in dit geval de politie van Dallas, heeft aangegeven dat een geïdentificeerd voertuig als gestolen is geregistreerd, mag de RDW daarvan in beginsel van uitgaan. De omstandigheid dat [appellant] aankoopbewijzen heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij de onderdelen bij een officiële Harley Davidson dealer heeft gekocht, leidt niet tot oordeel dat de RDW dat in dit geval ten onrechte heeft gedaan. Deze betaalbewijzen zijn niet voldoende voor het oordeel dat de onderdelen niet van diefstal afkomstig zijn. Het betoog faalt.
4.2. Wat betreft het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte twijfelt aan de goede trouw van [appellant] overweegt de Afdeling dat artikel 5, vierde lid, van bijlage 1 bij de Regeling voertuigen dwingend voorschrift dat indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn geen VIN wordt vastgesteld. Deze bepaling laat geen ruimte voor de RDW om de door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij, naar hij stelt, te goeder trouw heeft gehandeld door de onderdelen bij een officiële Harley Davidson dealer aan te schaffen, bij de beoordeling te betrekken. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015
473.