ECLI:NL:RVS:2015:2121

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
201408608/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongeldigverklaring kentekenbewijs door RDW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 6 oktober 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de ongeldigverklaring van het kentekenbewijs van een voertuig door de RDW, die op 18 december 2013 werd uitgevoerd. De RDW verklaarde het kentekenbewijs ongeldig omdat het voertuig volgens hen voorgoed buiten Nederland was gebracht. [appellant] had eerder, op 12 juli 2011 en 4 juli 2012, verzoeken ingediend om de tenaamstelling van het voertuig te wijzigen, maar deze verzoeken werden door de RDW buiten behandeling gesteld omdat [appellant] niet de gevraagde documenten had overgelegd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 juni 2015 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en de RDW was vertegenwoordigd door een medewerker. De Afdeling overwoog dat de RDW ten onrechte van de voorheen geldende regelgeving was uitgegaan, maar dat dit gebrek niet leidde tot schending van de belangen van [appellant]. De Afdeling bevestigde dat de RDW in beginsel geen terugwerkende kracht verleent aan besluiten die de ongeldigverklaring van een kentekenbewijs betreffen, en dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding gaven om hiervan af te wijken.

Uiteindelijk oordeelde de Afdeling dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de tenaamstelling met terugwerkende kracht te wijzigen, en dat de financiële en maatschappelijke gevolgen voor [appellant] voortkwamen uit zijn eigen handelen, namelijk het niet tijdig indienen van de benodigde documenten.

Uitspraak

201408608/1/A1.
Datum uitspraak: 8 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 oktober 2014 in zaak nr. 14/1812 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2013 heeft de RDW het kentekenbewijs voor het voertuig met kenteken [--.--.--] met ingang van die datum ongeldig verklaard.
Bij besluit van 5 maart 2014 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 51a, derde lid, onder f, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, kan, onverminderd het eerste en tweede lid, een tenaamstelling vervallen worden verklaard in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen. Deze gevallen zijn vastgesteld in het Kentekenreglement.
Ingevolge artikel 40b, derde lid, aanhef en onder b, van het Kentekenreglement (hierna: het Kr), zoals dat luidde ten tijde van belang, kan de RDW een tenaamstelling vervallen verklaren indien naar het oordeel van deze dienst blijkt dat het voertuig waarvoor de tenaamstelling geldt, voorgoed buiten Nederland is gebracht.
Ingevolge artikel 40c, eerste lid, kan degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het kentekenregister is vermeld, de RDW verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De RDW verklaart de tenaamstelling vervallen indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
Ingevolge het tweede lid vervalt de tenaamstelling in het kentekenregister niet eerder dan op de dag waarop daartoe een verzoek bij deze dienst is ingediend.
Ingevolge het derde lid kan in afwijking van het tweede lid de RDW in uitzonderlijke gevallen het vervallen van de tenaamstelling eerder laten ingaan.
2. Met ingang van 1 januari 2014 is het wettelijk kader gewijzigd. Bij het voorgoed buiten Nederland brengen van een voertuig wordt niet langer het kentekenbewijs ongeldig verklaard, maar wordt ingevolge artikel 40b, derde lid, onder b, van het Kr de tenaamstelling vervallen verklaard. De RDW is in het besluit op bezwaar ten onrechte van de voorheen geldende regelgeving uitgegaan. Nu de wijziging, voor zover hier van belang, slechts betrekking heeft op de terminologie en niet op de inhoud en [appellant] niet in zijn belangen is geschaad, ziet de Afdeling aanleiding het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.
3. [appellant] heeft de RDW bij brief van 12 juli 2011 verzocht de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [--.--.--] te wijzigen, omdat het voertuig op 30 augustus 2010 in beslag is genomen door de Duitse autoriteiten. Bij brief van 25 juli 2011 heeft de RDW [appellant] verzocht een verklaring van een officiële buitenlandse instantie over te leggen, waaruit blijkt dat het voertuig in beslag is genomen. Omdat [appellant] niet aan dat verzoek heeft voldaan, heeft de RDW de aanvraag bij besluit van 1 september 2011 buiten behandeling gesteld.
Bij brief van 4 juli 2012 heeft Poelsta de RDW opnieuw verzocht de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [--.--.--] te wijzigen, omdat het voertuig drie jaar geleden (circa 2009) in beslag is genomen door de Duitse autoriteiten. Bij brief van 10 juli 2012 heeft de RDW [appellant] verzocht een verklaring van een officiële buitenlandse instantie over te leggen, waaruit blijkt dat het voertuig in beslag/detentie is genomen. Bij besluit van 21 augustus 2012 heeft de RDW het verzoek buiten behandeling gesteld, omdat [appellant] niet binnen de gestelde termijn de benodigde documenten of informatie heeft toegezonden.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 13 juni 2012 in zaak nr. 201106493/1/A3), kan niet worden geoordeeld dat het door de RDW gevoerde beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan besluiten, inhoudende ongeldigverklaring van het kentekenbewijs van een voertuig, niet redelijk is. De zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid van de tenaamstelling van voertuigen rechtvaardigen een dergelijk beleid. De RDW verleent slechts bij hoge uitzondering terugwerkende kracht aan een besluit inhoudende de ongeldigverklaring van het kentekenbewijs van een voertuig. Dit beleid is thans neergelegd in artikel 40c, tweede en derde lid, van het Kr.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de RDW terecht geen bijzondere omstandigheden aanwezig heeft geacht die aanleiding hadden moeten geven de tenaamstelling met terugwerkende kracht te wijzigen. Hij voert daartoe aan dat de rechtszekerheid niet is gediend met het in stand houden van gegevens die achteraf bezien niet correct waren. Volgens [appellant] stond het in 2011 al vast dat het voertuig na inbeslagname door de Duitse autoriteiten voorgoed buiten Nederland was gebracht. Gelet op het in bezwaar gehandhaafde besluit van 18 december 2013, verwijt de RDW hem niet dat hij dit niet met een verklaring van een officiële buitenlandse instantie aannemelijk kan maken. Omdat hem dit verwijt ook ten tijde van het indienen van zijn verzoeken van 12 juli 2011 en 4 juli 2012 niet kon worden gemaakt, had de RDW de tenaamstelling moeten wijzigen met ingang van 12 juli 2011 dan wel 4 juli 2012, aldus [appellant]. Hij wijst verder op de financiële en maatschappelijke gevolgen die hij ondervindt als gevolg van de omstandigheid dat de RDW de tenaamstelling niet met terugwerkende kracht vervallen verklaart.
5.1. Bij zijn verzoek van 16 december 2013 heeft [appellant] een verklaring van 16 december 2013 van een toezichthouder, werkzaam bij Reclassering Nederland, overgelegd. De RDW heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat er, gelet op inhoud van deze verklaring, geen verklaring meer van een officiële buitenlandse instantie kon worden overgelegd en achtte het op dat moment aannemelijk dat het voertuig voorgoed buiten Nederland was gebracht. De RDW heeft de tenaamstelling van het voertuig met ingang van 18 december 2013 vervallen verklaard. Volgens de RDW wordt in het belang van de zuiverheid van het kentekenregister de tenaamstelling in beginsel niet met terugwerkende kracht vervallen verklaard. De door [appellant] genoemde omstandigheden geven volgens de RDW geen aanleiding om de tenaamstelling wel met terugwerkende kracht vervallen te verklaren.
5.2. [appellant] heeft zijn eerdere verzoeken van 12 juli 2011 en 4 juli 2012 niet onderbouwd met stukken. Hoewel hij daartoe door de RDW in de gelegenheid is gesteld, heeft hij niet alsnog een verklaring van een officiële buitenlandse instantie overgelegd, waaruit bleek dat het voertuig in beslag was genomen. Hij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij deze verklaring niet kon overleggen. Dit had, anders dan [appellant] stelt, wel op zijn weg gelegen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de RDW zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eerst met de bij het verzoek van 16 december 2013 overgelegde verklaring van een toezichthouder, werkzaam bij Reclassering Nederland, aannemelijk was gemaakt dat het voertuig voorgoed buiten Nederland was gebracht. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de RDW zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een uitzonderlijk geval op grond waarvan de tenaamstelling met terugwerkende kracht tot 11 juli 2011 of 4 juli 2012 vervallen moet worden verklaard. De door [appellant] gestelde financiële en maatschappelijke gevolgen leiden niet tot een ander oordeel. Deze nadelige gevolgen zijn een gevolg van het feit dat [appellant] niet eerder een verzoek tot het vervallen verklaren van de tenaamstelling heeft ingediend, dan wel niet heeft gereageerd op het verzoek van de RDW om nadere informatie en geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de buiten behandeling stelling van de eerdere aanvragen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015
473.