201501142/1/A4.
Datum uitspraak: 8 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2014 heeft het college zijn beslissing om op 16 december 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 4 februari 2015 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2015, waar [appellante], bijgestaan door M. Gantzert en J. Tetenburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 16 december 2014 ter hoogte van de Markelostraat 35 is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar adres herleidbaar poststuk is aangetroffen.
3. [appellante] voert aan dat het college er in redelijkheid van had moeten afzien te bepalen dat de kosten voor haar rekening komen. Daartoe voert zij aan dat zij haar huisvuilzak niet in de ORAC kon doen omdat deze vol of defect was. Zij stelt dat zij, vanwege ernstige psychische problemen, niet in staat was om naar aan andere ORAC te lopen en zich niet bewust was van de consequenties van het naast de ORAC plaatsen van de huisvuilzak. Volgens haar lag er reeds ander huisvuil naast de ORAC en kan het structurele probleem rond deze ORAC haar niet worden aangerekend. Verder stelt zij de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet te kunnen betalen, omdat zij door arbeidsongeschiktheid in een moeilijke financiële situatie verkeert.
3.1. De omstandigheid dat de ORAC vol of defect was en er reeds ander huisvuil naast lag, doet niet af aan de verplichting van [appellante] om de huisvuilzak op juiste wijze ter inzameling aan te bieden. Dat zij ernstige psychische problemen heeft, maakt niet dat deze verplichting voor haar niet geldt.
Doordat [appellante] haar huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. De door [appellante] gestelde omstandigheid dat zij de voor haar rekening gebrachte kosten niet zou kunnen betalen, maakt niet dat deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te haren laste behoren te komen.
Gelet op het voorgaande heeft [appellante] geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening komt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015
687.