201501078/1/A4.
Datum uitspraak: 8 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2014 heeft het college zijn beslissing om op 9 juli 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 21 januari 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op woensdag 9 juli 2014 ter hoogte van de Escamplaan 442 op straat is aangetroffen op een dag waarop geen huisvuil mocht worden aangeboden. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, omdat daarin een tot zijn adres herleidbaar poststuk is aangetroffen.
3. [appellant] betwist dat hij de overtreding heeft begaan. Hij voert aan dat het college heeft miskend dat, zoals hij in bezwaar had aangevoerd, de huisvuilzak niet van hem afkomstig is, maar uit het portiek van het appartementencomplex waar hij woont. Volgens hem staat daar een vuilnisbak die door de bewoners wordt gebruikt voor het weggooien van ongewilde post, kranten en folders. De schoonmakers van het appartementencomplex legen die vuilnisbak en zetten de zak op woensdag buiten, aldus [appellant].
3.1. In het besluit op bezwaar heeft het college slechts overwogen dat de huisvuilzak tot [appellant] te herleiden is, nu daarin een adresdrager met zijn adresgegevens is aangetroffen. Volgens het college wordt de aangetroffen adresdrager gezien als voldoende bewijs dat [appellant] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden en is, met hetgeen [appellant] in zijn bezwaarschrift en tijdens het hoorgesprek naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk geworden dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt. Het college is in het geheel niet inhoudelijk ingegaan op hetgeen [appellant] in bezwaar heeft aangevoerd. Onder deze omstandigheid is de Afdeling van oordeel dat het besluit van 21 januari 2015 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet op een deugdelijke motivering berust.
Het betoog slaagt.
4. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat het college te laat op zijn bezwaar heeft besloten, overweegt de Afdeling dat de in artikel 7:10 van de Awb opgenomen termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar, een termijn van orde is. Overschrijding van deze termijn tast op zich de rechtmatigheid van het besluit niet aan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2012 in zaak nr. 201110592/1/A3).
Het betoog faalt.
5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 21 januari 2015 dient te worden vernietigd.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 21 januari 2015, kenmerk B.4.14.2445.001;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015
687.