201307661/4/R3.
Datum uitspraak: 26 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], beiden wonend te Deurne (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Deurne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Deurne, Zuid en West" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Onder meer de raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2014, waar onder meer de raad, vertegenwoordigd door mr. C.A.A. Span en H.H. Moors, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 17 september 2014 in zaak nr. 201307661/1/R3 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 25 juni 2013 te herstellen.
Bij besluit van 9 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Deurne, Zuid en West" gewijzigd vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [verzoeker] een zienswijze naar voren gebracht. Bij afzonderlijke brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juni 2015, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. H.A. Gooskens, is verschenen. Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde], ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) aanbevolen richtafstand bij milieucategorie 3.1 in gemengd gebied van 30 m, gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van de woning van [verzoeker] die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is, in het besluit van 25 juni 2013 niet wordt gehaald en dat de raad voor deze afwijking van de richtafstand geen motivering heeft gegeven. De raad diende onder meer een nieuw planologisch regime vast te stellen voor het perceel kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie N, nummer 2220 (hierna: perceel N2220), dat is gelegen ten oosten van het perceel [locatie].
3. Bij besluit van 9 december 2014 heeft de raad naar aanleiding van de tussenuitspraak het plan gewijzigd vastgesteld door onder meer de verbeelding voor het perceel N2220 gewijzigd vast te stellen. Met toepassing van een milieuzonering is op dat perceel gedeeltelijk de vestiging van een bedrijf tot en met milieucategorie 2 en gedeeltelijk de vestiging van een bedrijf tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan.
4. Bij besluit van 30 maart 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders op basis van het reeds in werking getreden bestemmingsplan een omgevingsvergunning aan [belanghebbende] verleend voor het plaatsen van een bedrijfsverzamelgebouw op het perceel N2220. [verzoeker] heeft bezwaar tegen dit besluit gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van het plan. Anders dan de raad en [belanghebbende] stellen, is daarmee het spoedeisend belang gegeven.
5. [verzoeker] betoogt dat niet wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m gemeten tussen het bestemmingsvlak met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" en de uiterste situering van de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is, omdat bij het aanhouden van deze afstand geen rekening is gehouden met de mogelijkheid van het al dan niet vergunningvrij oprichten van aan- en bijgebouwen. [verzoeker] richt zich om deze reden tevens tegen de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" binnen de bestemming "Bedrijf" voor het perceel N2220.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de milieuzonering er uitsluitend toe strekt bescherming te bieden aan (onderdelen van) de woning. Voorts gelden er op grond van het Besluit omgevingsrecht bepaalde voorwaarden voor het vergunningvrij uitbreiden van een woning. Bovendien is het op grond van het bestemmingsplan toegestane gezamenlijke oppervlak van aan- en bijgebouwen op het perceel van [verzoeker] reeds volledig benut. Nu geluid de bepalende factor is voor de aan te houden richtafstand kan de bebouwing voor de categorie 2-bedrijvigheid als afscherming dienen voor de categorie 3.1-bedrijvigheid en kan van deze afstand in zoverre worden afgeweken, aldus de raad.
5.2. Niet in geschil is dat, anders dan in het besluit van 25 juni 2013, in het voorliggende plan het binnen de woonbestemming gelegen bouwvlak, waar hoofdgebouwen ingevolge artikel 12, lid 12.2, onder 12.2.2, van de planregels uitsluitend zijn toegestaan, is gesitueerd op de aanbevolen afstand van 30 m van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1". Ter zitting heeft [verzoeker] zijn betoog toegespitst op de mogelijkheden van de bouw van een aanbouw en het vergunningvrij bouwen waarmee de woning kan worden uitgebreid en waardoor de in het gewijzigde plan aangehouden afstand tot de bedrijfsactiviteiten in met name milieucategorie 3.1 kleiner kan worden. In dit betoog van [verzoeker] ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding om te oordelen dat de raad in de relatief beperkte mogelijkheden voor het - al dan niet vergunningvrij - bouwen aanleiding had moeten zien een ruimere afstand aan te houden om te voorkomen dat niet langer sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [verzoeker]. Daargelaten de vraag of het aangevoerde over de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond betreft, ziet de voorzieningenrechter in verband met de daarvoor in de VNG-brochure en in het plan in acht genomen aanbevolen richtafstand in gemengd gebied van 10 m evenmin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Bij het voorgaande is van belang dat op het perceel van [verzoeker] binnen de woonbestemming voldoende ruimte beschikbaar is om buiten de aanbevolen afstanden te bouwen - nog daargelaten dat [verzoeker] ter zitting heeft verklaard geen concrete plannen te hebben tot oprichting van dergelijke bebouwing - en, voor zover het betoog ziet op bedrijven tot en met categorie 3.1, de raad gelet op de tussengelegen gronden waar alleen bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van enige afschermende werking, en ook in zoverre de gestelde afwijking van de richtafstand voldoende heeft gemotiveerd.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2015
709.