ECLI:NL:RVS:2015:2088

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
201503407/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning voor bedrijfsgebouw en grondwal nabij Natura 2000-gebied Haringvliet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 juni 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker] en anderen tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 16 maart 2015 een vergunning had verleend voor de aanleg en het gebruik van een bedrijfsgebouw met bedrijfswoningen en de aanleg van een grondwal met natuurvriendelijke inrichting nabij de [locatie 1] te [plaats]. De verzoekers waren bezorgd dat de realisatie van de grondwal zou plaatsvinden voordat hun bezwaren tegen de vergunning waren behandeld.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 15 juni 2015 ter zitting behandeld. De vergunninghouder en de gemeente Hellevoetsluis waren ook aanwezig. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er een spoedeisend belang aanwezig was, omdat de vergunninghouder van plan was om in juli 2015 met de werkzaamheden te beginnen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunning niet in strijd was met de Natuurbeschermingswet 1998, en dat de belangen van de verzoekers niet zodanig waren dat de vergunning geweigerd had moeten worden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vergunningverlening rechtmatig was en dat er geen reden was om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van de verzoekers af te wegen tegen de noodzaak van de vergunninghouder om met de werkzaamheden te beginnen.

Uitspraak

201503407/1/R2.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning krachtens artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de aanleg en het gebruik van een bedrijfsgebouw met bedrijfswoningen en de aanleg van een grondwal met natuurvriendelijke inrichting nabij de [locatie 1] te [plaats].
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bezwaar gemaakt.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 juni 2015, waar [verzoeker] en anderen, in de persoon van [verzoeker] en [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.C.C. Tubbing, werkzaam voor de Omgevingsdienst Haaglanden, bijgestaan door B. de Bles, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de gemeente Hellevoetsluis, vertegenwoordigd door J. van den Worm, werkzaam bij de gemeente, en [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [directeur], gehoord.
Buiten bezwaren van partijen heeft het college ter zitting nadere stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. De vergunning voorziet in de aanleg en het gebruik van een bedrijfsgebouw met bedrijfswoningen buiten het Natura 2000-gebied Haringvliet. Tevens is naast dit bedrijfsgebouw met bedrijfswoningen de aanleg van een grondwal binnen het Natura 2000-gebied voorzien. [verzoeker] en anderen beogen met hun verzoek te voorkomen dat, voordat een beslissing op hun bezwaren is genomen, op grond van de vergunning wordt begonnen met de realisatie van de grondwal. Ter zitting is gebleken dat, hoewel de gronden betreffende de projectlocatie nog in eigendom zijn bij de gemeente, [vergunninghouder] en de gemeente een overeenkomst hebben gesloten dat de gronden aan de laatstgenoemde partij in eigendom zullen worden overgedragen. [vergunninghouder] heeft voorts ter zitting verklaard dat in juli 2015 werkzaamheden voor de realisatie van het project zullen aanvangen. Vooralsnog zal op 16 juli 2015 de hoorzitting in de bezwaarprocedure plaatsvinden. Verder is ter zitting gebleken dat voor de realisatie van het bedrijfsgebouw met bedrijfswoningen en de aanleg van een grondwal een omgevingsvergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend, waartegen bezwaar is gemaakt. Onder de voormelde omstandigheden acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig.
2. Het college stelt zich op het standpunt dat niet alle personen namens wie het verzoek is ingediend belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het college stelt onder meer dat zij op een te grote afstand van de projectlocatie wonen.
2.1. Deze procedure leent zich niet voor een beoordeling van de vraag welke verzoekers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Dit zal dienen te geschieden in de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter verwacht evenwel dat in ieder geval één van de verzoekers als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt, zodat het college reeds daarom in de te nemen beslissing op het bezwaar een inhoudelijk oordeel zal dienen te geven over de bezwaren die door alle verzoekers zijn aangevoerd. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat ter zitting kenbaar is gemaakt dat de belanghebbendheid van [verzoeker], [persoon A] en [persoon B] niet wordt betwist.
3. [verzoeker] en anderen betogen dat de vergunning had moeten worden geweigerd gelet op de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2014 in zaak nr. 201309087/1/R2, waaruit volgens hen volgt dat de gronden waarop de grondwal is voorzien terecht als Natura 2000-gebied zijn aangewezen.
3.1. In de voormelde uitspraak heeft de Afdeling onder meer het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis tegen de aanwijzing van het gebied "Haringvliet" als Habitatrichtlijngebied en de wijziging van de aanwijzing van dit gebied als Vogelrichtlijngebied, ongegrond verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis kon zich niet ermee verenigen dat het gebiedsdeel waar de grondwal is voorzien, was aangewezen als Natura 2000 gebied. Weliswaar volgt uit de voormelde uitspraak dat de staatssecretaris het betreffende gebiedsdeel terecht als Natura 2000-gebied had aangewezen, maar anders dan [verzoeker] en anderen menen betekent dit niet dat voor de aanleg van een grondwal ter plaatse een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 niet kon of behoorde te worden verleend. Deze opvatting vindt geen steun in het recht.
4. [verzoeker] en anderen betogen dat de vergunning had moeten worden geweigerd omdat de grond die ter plaatse van de dijk zal worden afgegraven en zal worden gebruikt voor de realisatie van de grondwal, verontreinigd is.
4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van bestaande verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, geregeld zijn in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, waaronder de Wet bodembescherming. Deze staan thans niet ter beoordeling.
4.2. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen reden om aan te nemen dat de bedoelde grond zodanig is verontreinigd dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. De in dit verband door het college gegeven toelichting wordt bevestigd in de notitie ‘indicatieve toetsing Bbk’, die op verzoek van de gemeente Hellevoetsluis op 11 juni 2015 is uitgebracht door ATKB, en waarin is vermeld dat de betreffende grond indicatief vrij toepasbaar is. De stelling van [verzoeker] en anderen dat zich ter plaatse van de af te graven gronden een permanent kale plek in de grasmat bevindt, geeft onder deze omstandigheden onvoldoende aanleiding om op voorhand te twijfelen aan de juistheid hiervan.
Over de stelling van [verzoeker] en anderen dat verscheidene bodemonderzoeken zijn en nog dienen te worden verricht, heeft het college voorts uiteengezet dat dit geen onderzoek betreft in verband met bodemverontreiniging, maar naar de mogelijke aanwezigheid van onontplofte explosieven uit de periode rond de Tweede Wereldoorlog.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich er niet van heeft kunnen verzekeren dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Haringvliet door het project niet worden aangetast, zodat in zoverre geen reden bestond de gevraagde vergunning te weigeren. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde op dit punt dan ook geen aanleiding het bestreden besluit te schorsen.
5. [verzoeker] en anderen betogen dat de vergunning bij afweging van de betrokken belangen had moeten worden geweigerd omdat de landschappelijke inpassing van het bedrijfsgebouw en de bedrijfswoningen door middel van een grondwal niet noodzakelijk is aangezien deze ook kan plaatsvinden door begroeiing langs de muren van deze gebouwen. Voorts dient volgens [verzoeker] en anderen met het oog op de sociale cohesie de bestaande oever te worden gehandhaafd voor recreatie en het uitlaten van honden. Ook is de ontwikkeling van natuurwaarden op de grondwal volgens hen onnodig. Verder voeren zij aan dat het uitzicht vanuit met name de woning van [persoon A] aan de [locatie 2] door de grondwal wordt aangetast.
5.1. Ter zitting is de omvang en situering van de voorziene grondwal geconcretiseerd. Niet de gehele zone achter het voorziene bedrijfsgebouw en de bedrijfswoningen wordt gelijkmatig opgehoogd. De voorziene grondwal betreft hoofdzakelijk een taps toelopende helling ten zuid-oosten van het voorziene bedrijfsgebouw, dat gedeeltelijk in deze grondwal wordt geïntegreerd. Het westelijke gedeelte van de projectlocatie, aan de buitenzijde van de bestaande dijk, is in de voorziene eindsituatie niet hoger dan het niveau van deze dijk. Ter zitting is voorts geconstateerd dat het uitzicht vanuit de woning van [persoon A] in beperkte mate verloren zal gaan. Verder heeft [vergunninghouder] ter zitting verklaard dat als gevolg van een voorgenomen zogenoemd kierbesluit zodanige verzilting zal optreden dat klimplanten onvoldoende kunnen gedijen om daarmee het bedrijfsgebouw te kunnen bekleden. Verder heeft de gemeente ter zitting verklaard dat in de omgeving van de projectlocatie en rond het Haringvliet verscheidene locaties beschikbaar blijven voor recreatie en het uitlaten van honden. Ten slotte is niet in geschil dat op de grondwal natuurwaarden kunnen worden ontwikkeld waarvoor het Haringvliet als Natura 2000-gebied is aangewezen.
5.2. Daargelaten in hoeverre de onder 5 vermelde beroepsgronden onderdeel vormen van het toetsingskader bij de vergunningverlening krachtens artikel 19d van de Nbw 1998, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunning bij afweging van de betrokken belangen had behoren te worden geweigerd ondanks dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde ook in zoverre geen aanleiding het bestreden besluit te schorsen.
6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Donner-Haan
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
743.