201406881/1/A3.
Datum uitspraak: 1 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 juli 2014 in zaak nr. 13/2970 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Stein.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten toegewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 13 mei 2015.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. Op 2 maart 2013 heeft [appellant] het college verzocht om documentatie met betrekking tot de manier waarop wordt gecommuniceerd vanuit het bestuursorgaan richting de burger. In de toelichting op zijn verzoek stelt [appellant] dat onder de manier van communiceren in ieder geval dient te worden begrepen het taal- en woordgebruik, de tekstopmaak, zoals het gebruik van tussenkopjes en bepaalde lettertypen, de zinsopbouw en het te hanteren taalniveau.
Bij besluit van 6 maart 2013 heeft het college het verzoek toegewezen en de Communicatienota 2009 en de Visie op dienstverlening 2011-2015 aan [appellant] verstrekt.
Hangende bezwaar heeft het college, nadat [appellant] tijdens de hoorzitting had gesteld ook interesse te hebben in het Handboek Huisstijl 2001 (hierna: het handboek), [appellant] het handboek toegezonden.
Bij brief van 5 juni 2013 heeft [appellant] aangevoerd dat het toezenden van het handboek moet worden gezien als een herroeping van het besluit op aanvraag van 6 maart 2013. Het bezwaar dient daarom gegrond te worden verklaard en hij heeft derhalve recht op vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand, aldus [appellant].
In het besluit van 20 augustus 2013 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond is, omdat met de toezending van de Communicatienota 2009 en de Visie op dienstverlening 2011-2015 aan diens initiële Wob-verzoek is voldaan. De toezending van het handboek valt buiten de omvang van het verzoek en behelst dan ook geen wijziging van het besluit op aanvraag.
[appellant] komt derhalve niet in aanmerking voor vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten, aldus het college.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het alsnog verstrekken van het handboek niet kan worden aangemerkt als wijziging van het besluit op aanvraag. Daartoe voert hij aan dat het voor het college duidelijk had moeten zijn dat het handboek valt onder de reikwijdte van het Wob-verzoek. Nu het besluit van 6 maart 2013 niet strekt tot openbaarmaking daarvan, moet het besluit in zoverre worden opgevat als een weigering het handboek openbaar te maken. Door dit in de bezwaarfase alsnog te verstrekken, heeft het college het besluit van 6 maart 2013 herroepen. Gelet hierop had hij recht op een proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend, aldus [appellant].
3.1. In geschil is of het handboek valt onder de reikwijdte van het Wob-verzoek van 2 maart 2013.
3.2. Het college heeft het verzoek van 2 maart 2013 mogen interpreteren als een verzoek om actuele informatie over de manier waarop wordt gecommuniceerd vanuit het bestuursorgaan richting de burger. Uit het verzoek volgt niet dat [appellant] ook om niet-actuele gegevens heeft verzocht. Zoals het college onweersproken heeft gesteld betreft het handboek een niet geldend handboek dat dateert uit 2001 en binnen het huidige ambtelijk apparaat niet meer bekend is. [appellant] heeft in zijn verzoek evenmin specifiek verzocht om een niet geldend huisstijlhandboek. Het handboek valt derhalve buiten de reikwijdte van het verzoek. Dat bepaalde formats uit het handboek nog in gebruik zijn, doet hier niet aan af. De rechtbank heeft dit terecht onderkend.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015
597.