201408260/1/A1.
Datum uitspraak: 1 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2014 in zaak nr. 13/2202 in het geding tussen:
[appellant]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Centrum, voorheen: het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum (hierna: het algemeen bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2012 heeft het algemeen bestuur, voor zover thans van belang, geweigerd aan [appellant] een bouwvergunning te verlenen voor een reeds geplaatst hekwerk in de vorm van plantenbakken op de dakverdieping van het gebouwgedeelte van de woning aan de [locatie] te Amsterdam.
Bij besluit van 19 maart 2013 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.L. Brinks, werkzaam bij het stadsdeel Centrum, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het algemeen bestuur de negatieve adviezen van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: CWM) niet aan de in bezwaar gehandhaafde weigering om bouwvergunning te verlenen ten grondslag heeft mogen leggen.
Hij voert hiertoe aan dat het in artikel 8.15.2 van de Welstandsnota opgenomen criterium dat uitsluitend ranke spijlhekken met een open constructie zijn toegestaan, gelet op de strekking ervan, niet kan worden toegepast op een hekwerk dat door begroeiing van een daktuin geheel aan het zicht zal zijn ontnomen, zoals in dit geval, dan wel dat het algemeen bestuur met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) had moeten afwijken van deze welstandseis. Voorts voert [appellant] aan dat het algemeen bestuur in dit geval gelet op de bizarre uitkomst ervan reden had moeten zien om het negatief welstandsadvies naast zich neer te leggen.
1.1. In paragraaf 8.15 van de Welstandsnota voor stadsdeel Centrum "De Schoonheid van Amsterdam Digitaal" zijn de objectcriteria voor dakopbouwen, dakterrassen en dakhekwerken opgenomen. In artikel 8.15.1 is opgenomen dat het historisch daklandschap van groot belang is voor de binnenstad. In artikel 8.15.2 zijn de volgende welstandscriteria voor dakterrassen en daktuinen vermeld:
- vanwege de verstoring van de relatie privé/openbaar en de aantasting van het daklandschap zijn dakterrassen en daktuinen uitsluitend toegestaan op de hoofdbebouwing aan de achterzijde, mits de kapvorm wordt gerespecteerd. Bovendien zijn dakterrassen toegestaan op een uitbouw aan de achterzijde van de hoofdbebouwing
- indien de toegang tot een dakterras of daktuin vanuit de eronder gelegen verdieping wordt gerealiseerd, dient dit door middel van een scheepsluik te gebeuren
- hekken moeten worden uitgevoerd in terughoudende, gedekte kleuren; uitsluitend ranke spijlhekken met een open constructie zijn toegestaan
- pergola's en dergelijke vaste objecten zijn niet toegestaan.
1.2. Het algemeen bestuur heeft haar oordeel omtrent de welstand gebaseerd op de adviezen van CWM van 24 november 2010 en 21 november 2012. In het laatstgenoemde advies is vermeld dat de uitgevoerde terrasafscheiding in de vorm van plantenbakken niet voldoet aan het beleid en dat een transparant spijlenhekwerk dient te worden toegepast. Het aanzicht van de plantenbakken met traliewerk, is een gesloten onderzijde van 80 cm hoog met een redelijk gesloten rasterwerk daarboven. Deze vorm van terrasafscheiding is, naast het feit dat het niet voldoet aan de criteria, vanuit het beschermd stadsgezicht ook niet wenselijk. De visuele kwaliteit is onvoldoende in deze omgeving, volgens het advies.
1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr. 200804977/1), mag het bestuursorgaan, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan dat advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook kan laatstgenoemde omstandigheid aanleiding geven tot het oordeel, dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager van een bouwvergunning of derde-belanghebbende.
1.4. Artikel 8.15.2 van de welstandsnota geeft objectcriteria voor dakterrassen en daktuinen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het bepaalde in artikel 8.15.2 van de welstandsnota niet blijkt dat het vereiste van ranke spijlenhekken in een gedekte kleur en met een open constructie alleen voor dakterrassen is bedoeld en niet geldt voor daktuinen.
De in artikel 8.15.2 van de welstandsnota opgenomen objectcriteria beogen het beschermenswaardige daklandschap van het stadsgezicht te beschermen en daarmee de aantasting van het daklandschap zo beperkt mogelijk te houden. De strekking van de criteria is dan ook om dakterrassen en daktuinen zo min mogelijk te laten opvallen. Dat daktuinen naar hun aard niet doorzichtig zijn vanwege de aanwezige begroeiing, wat daarvan ook zij, kan derhalve niet leiden tot het oordeel dat het stellen van voormelde objectcriteria voor daktuinen geen enkel redelijk doel dient.
In aanmerking voorts nemende dat de welstandstoets als bedoeld in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, zoals die gold ten tijde van belang, slechts van toepassing is op bouwen als bedoeld in die wet en begroeiing hier niet onder valt, kan bij beantwoording van de vraag of de als hekwerk dienende plantenbakken voldoen aan de redelijke eisen van welstand geen gewicht worden toegekend aan het feit dat het hek onzichtbaar zal worden door de in de daktuin aanwezige doorzicht ontnemende begroeiing. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het oordeel dat het algemeen bestuur in de aanwezige begroeiing reden had moeten zien om in dit geval met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van de in de welstandsnota neergelegde welstandscriteria dan wel dat het algemeen bestuur gebruik had moeten maken van de in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet opgenomen bevoegdheid om van het welstandsadvies af te wijken. Aan het feit dat het algemeen bestuur aan [appellant] wel bouwvergunning heeft verleend voor een pergola, die evenmin voldoet aan de in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria, kan niet de conclusie worden verbonden dat voor het algemeen bestuur geen zwaarwegende grond aanwezig is om strikt aan de eisen van de welstandsnota vast te houden. Het algemeen bestuur heeft ter zitting van de Afdeling toegelicht dat de bouwvergunning voor de pergola per abuis is verleend.
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het in de welstandsnota opgenomen beleid niet onredelijk of onaanvaardbaar is te achten, zodat CWM haar advies in beginsel kon baseren op de welstandsnota. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de adviezen van CWM naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen, dat het algemeen bestuur deze niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog faalt.
2. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende aannemelijk en concreet heeft gemaakt dat het algemeen bestuur in vergelijkbare gevallen wel een bouwvergunning heeft verleend en om die reden het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verworpen. [appellant] voert hiertoe aan dat hij concrete voorbeelden van gelijke gevallen in de buurt van zijn woning heeft genoemd en dat het op de weg van het algemeen bestuur had gelegen om aan te tonen dat de desbetreffende voorbeelden niet vergelijkbaar zijn.
2.1. Weliswaar betoogt [appellant] terecht dat het op de weg van het algemeen bestuur had gelegen om in te gaan op de door hem in beroep genoemde en met foto's onderbouwde voorbeelden van gevallen waarin het algemeen bestuur volgens [appellant] in afwijking van de welstandsnota vergunning heeft verleend, maar dit leidt niet tot het door hem beoogde resultaat. Het algemeen bestuur heeft in hoger beroep toegelicht dat de door [appellant] genoemde terrasafscheiding aan de Falckstraat 47-49 in afwijking van de verleende omgevingsvergunning van 17 april 2012 is gebouwd en de vermelding in deze omgevingsvergunning dat CWM bezwaar heeft tegen het bouwplan een verschrijving betreft, aangezien CWM geen bezwaar had. Voorts heeft het algemeen bestuur onweersproken gesteld dat de situatie op het adres Frederiksplein 26-28 niet vergelijkbaar is, omdat het daar om een balkon gaat en dat voor de genoemde gevallen aan de Utrechtsedwarsstraat 45 en Kerkstraat 334 geen bouwvergunning of omgevingsvergunning is verleend. De rechtbank heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel derhalve, zij het op andere gronden, terecht verworpen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015
604.