ECLI:NL:RVS:2015:2001

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
201504312/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen besluit bestuurscommissie stadsdeel Centrum

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 juni 2015 een mondelinge uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Het hoger beroep is ingesteld door [verzoeker], wonend te Amsterdam, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2015. De rechtbank had eerder een beslissing genomen in een geschil tussen [verzoeker] en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum, thans het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening te treffen, toegewezen. Dit houdt in dat de voorzieningenrechter het besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum van 23 december 2013 en het besluit van 15 mei 2014 schorst tot de uitspraak in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter overweegt dat het economische belang van [verzoeker] bij schorsing van de aan hem opgelegde last onder dwangsom zwaarder weegt dan het algemene belang van het college bij handhaving van het bestemmingsplan.

Bij de beoordeling heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat [verzoeker] heeft aangetoond dat circa 70% van zijn omzet afkomstig is uit de verkoop van truffels en dat zijn winkel een klein verkoopoppervlak heeft in een rustige straat met weinig toeristen. De voorzieningenrechter merkt op dat er op het moment van de uitspraak geen overtredingen waren die langer dan een week hadden voortgeduurd, waardoor [verzoeker] nog geen dwangsommen verschuldigd was. Tevens is er geen proceskostenvergoeding toegewezen, omdat daar geen aanleiding voor was.

Uitspraak

201504312/2/A1.
Datum uitspraak: 4 juni 2015 AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van: [verzoeker], wonend te Amsterdam, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 22 april 2015 in zaak nr. 14/3390 in het geding tussen: [verzoeker] en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum, thans algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum (hierna: het algemeen bestuur). Openbare zitting gehouden op 4 juni 2015 om 14:15 uur. Tegenwoordig:
Staatsraad mr. S.F.M. Wortmann voorzieningenrechter griffier: mr. R.J. van den Berg Verschenen:
[verzoeker] en [persoon];
Het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Luttik, werkzaam bij de gemeente. Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 22 april 2015 van de rechtbank. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum van 23 december 2013, kenmerk BWT 60-13-0207, en het besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum van 15 mei 2014, kenmerk BJZ 98-14-0015, tot en met de dag dat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure; II. gelast dat het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) vergoedt. Daartoe overweegt zij het volgende. De voorzieningenrechter ziet bij afweging van de betrokken belangen aanleiding om de door [verzoeker] gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het economische belang van [verzoeker] bij schorsing van de aan hem opgelegde last onder dwangsom naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit bijzondere geval zwaarder weegt dan het algemene belang van het college bij handhaving van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter acht daartoe van belang dat [verzoeker] met de door hem overgelegde gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat circa 70% van de omzet die hij met zijn winkel maakt, voortkomt uit de verkoop van truffels. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [verzoeker] onbestreden heeft gesteld dat zijn winkel een zeer klein verkoopoppervlak heeft en dat de winkel is gelegen in een relatief rustige straat, waar weinig toeristen komen. De voorzieningenrechter overweegt dat de te verbeuren dwangsommen zijn vastgesteld op een bedrag per week dat de overtreding voortduurt. De aan de last verbonden begunstigingstermijn is, als gevolg van de verlenging van die termijn door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in haar uitspraak van 8 juli 2014, geëindigd op 3 juni 2015. Er heeft zich op het moment van deze uitspraak nog niet de situatie voorgedaan dat na 3 juni 2015 overtredingen gedurende een week of langer hebben voortgeduurd. [verzoeker] is derhalve nog geen dwangsommen verschuldigd. De voorzieningenrechter merkt ter voorlichting van partijen op dat door het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening [verzoeker] in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure geen dwangsommen verbeurt. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. w.g. Wortmann w.g. Van den Berg
voorzieningenrechter griffier 651.